De woeste avonturen van de Bokkenrijders 1

Uit de brutale overval, die zij in 1756 op de schepen Peter Walraven uit de Vrije Heerlijkheid Leuth (België) plegen. Peter Walraven woont in de Maasband. Het is een gehucht, dat thans onder de gemeente Stein ressorteert en aan de Maas is gelegen. Schepen Walraven heeft bij zijn woonhuis een winkel, waar hij kruidenierswar en te koop aanbiedt. De overval op zijn huis is voor diverse geschiedschrijvers het begin geweest van een nieuwe reeks gruweldaden. Zo schrijft Sleinada onder meer: 

‘Over de Maeze waeren kort tevooren nog eenige inbraeken gebeurd, recht over Berg, op den Maeskant. In 1756 tusschen 22 en 23 van Oogstmaend, s’nagts, ondervond sr. Walraven in de Maesband, omtrent Stein gelegen, niet verre van Stokhem en Maesijck, langs de Maeze, dat de dievery weer stoutmoedig de hoornen opstak’. 

Zoals bij de overval op Joseph Wielders op Ten Esschen zijn ook nu weer tientallen bendeleden in de nacht van zondag 22 op maandag 23 augustus 1756 in de Maasband te vinden. De gerichtsbode Jacobus Offermans uit Schin op Geul, die buiten zijn schuld bij deze misdaad betrokken raakt, verklaart op de pijnbank, dat de bende zeker 50 man sterk is geweest. Bokkerijder Pieter Boosten uit Arendsgenhout heeft 85 complicen in de Maasband gezien, terwijl Caspar van Mechelen uit Schin op Geul op de pijnbank de namen van 53 complicen prijsgeeft. 

Gerichtsbode Offermans raakt ongeveer veertien dagen voor de brute overval in de netten van de Bokkerijders verstrikt. Hoewel hij door de glazer Anthoon Bosch uit de Heek misleid wordt, moet hij op de pijnbank toegeven, dat hij na de bewuste nacht bij Peter Walraven nog zeker 24 jaar lang lid van de Bokkerijders is gebleven. Veertien dagen dus voor de overval doet Cobus Offermans een beroep op de glazer Anthoon Bosch. Een ruit van zijn woning is gebroken. De glazer moet er een nieuwe inzetten. Dat gebeurt zonder verdere moeilijkheden, maar als Cobus wil betalen weigert Anthoon Bosch geld aan te nemen. De glazer zegt, dat Cobus hem spoedig een plezier kan doen en dan komt het met het geld ook wel in orde. Op 22 augustus laat de glazer de gerichtsbode door Nijst Packbier uit de Heek vragen of hij bereid is  zijn ‘schuld’ in te lossen. Nijst Packbier vordert Cobus op bij de glazer Anthoon Bosch te komen. Hoewel aarzelend gaat de gerichtsbode op dit verzoek in en begeeft zich naar de woning annex herberg van Anthoon Bosch op de Heek. Daar treft hij een groep personen aan, die hij tevoren nooit ontmoet heeft. Hij kent slechts de glazer, diens dochter Geertruid en Nijst Packbier, Even later treedt Stas Packbier, een broer van Nijst binnen. Cobus moet in de kring plaatsnemen en wordt verder over het verzoek van Anthoon Bosch in het ongewisse gelaten. De mannen drinken enkele glazen. Er wordt nauwelijks gesproken. Tussen acht en negen uur staat Anthoon Bosch op en zegt: ‘Het wordt tijd, we moeten nu gaan’. De mannen drinken vlug hun glazen leeg en verlaten de herberg. 

Zij lopen langs de Levenhof tot bij de Lommelenberg. Vandaar gaat de route langs het bos tot op de Kinckenvoerdersweg. Deze weg volgen zij tot in Hunnecum bij Nuth. Daar slaan ze links af en nemen een weg, die Cobus Offermams niet kent. Ze passeren twee dorpen en komen in de buurt van de Maasband uit. De juiste weg kan Cobus Offermans niet zeggen, omdat hij ‘nooit aen die kanten geweest was’. 

Op drie steenworpen afstand van het huis van Peter Walraven moet Cobus op bevel van de glazer op de uitkijk gaan staan. Vanaf zijn post kan hij vaag onderscheiden hoe de andere bendeleden pogingen in het werk stellen de woning open te breken. Plotseling hoort hij de bewoners van het huis om hulp roepen. Cobus verlaat zijn post en gaat naar binnen. Wat hij daar ziet doet hem de schrik in de benen slaan. 

Enkele bendeleden hebben Peter Walraven vastgegrepen en ranselen hem op beestachtige manier af. De echtgenote van Peter wordt gekneveld en op de grond gegooid. Op dat moment ziet Anthoon Bosch, dat Cobus zijn post in de steek heeft gelaten en met verschrikte ogen het schouwspel volgt. De glazer springt op hem af en brult hem toe: ‘Gaet naer uwen post en bij aldien jemand ziet of hoort aenkomen, komt mij dan direct waarschuwen’. Jacobus gaat naar zijn plaats terug. 

Intussen hebben de bandieten een aanzienlijke versterking gekregen van Bokkerijders uit Merkstein, Heerlen en Kerkrade. Deze mannen moesten een veel langere weg afleggen om bij de Maasband te komen. Zij waren al in de middaguren op pad gegaan. Caspar van Mechelen de aanvoerder van de Schinnerbende uit Schin op Geul is al om 2 uur zondagmiddag naar de Maasband vertrokken. Op zijn weg naar de Bekergenhout ontmoet hij in de buurt van Arendsgenhout de Bokkerijder Anthoon Brassé, alias de Moks. Samen lopen zij tot achter de Bijs. Hier verlaat Caspar zijn complice om bij Matthias Tullenaars te Beekergenhout vruchten te kopen. Anthoon Brassé vervolgt z’n weg langs de Printhager Hof in Beek. Als Caspar via Neerbeek in de Graetheide aankomt, is het inmiddels donker geworden. Hier wachten volgens afspraak acht of negen bendeleden op hem. De aanvoerder is onderkapitein Herman Luyten uit Geleen. Verder zijn o.a. aanwezig Gerard Packbier uit de Heek, Thys Boormans en Christiaan Ramakers uit Klimmen. Vanuit de Graetheide trekken zij naar de Maasband. Bij het huis van Peter Walraven moet Caspar op bevel van Herman Luyten op wacht gaan staan. Hij is met een stok gewapend. Over de toedracht van de gebeurtenissen in huis kan hij niets vertellen, omdat hij naar zijn zeggen te ver van de woning afstond. 

Schepen Peter Walraven krijgt achttien jaar later op 6 april 1774 gelegenheid zijn versie over het gebeurde aan de drossaard en de schepenen van Leuth te geven. Zondagnacht in augustus 1756 schrikt hij wakker van het lawaai, dat de Bokkerijders maken. Met geweld breken zij de voordeur open. Zij dringen het huis binnen en slaan met een bijl het middelste paneel uit de slaapkamerdeur. Walraven en zijn echtgenote, die verstijfd van schrik in bed liggen, zijn een gemakkelijke prooi van de Bokkerijders. Het tweetal wordt overmeesterd, gekneveld en ernstig mishandeld. De bandieten breken met een bijl kisten en kasten open. 

De spaanders vliegen als het ware in het rond. Volgens schepen Peter Walraven bestaat de buit uit: een zilveren zakhorloge, vier paar zilveren schoengespen, een zilveren gesp van de broekband, een zilveren schaal, een zilveren bel, het nieuwe testament met twee zilveren sloten, twee zilveren sloten van een kerkboek, een zilveren haarspeld, een wit bombazijnen vest, twee zijden schorten, een katoenen jak, mannenhemden, tabak, koffiebonen, thee, suiker, kandij, twee geweren, drie zakpistolen, mannenhoeden, drie paar zilveren manchetknopen, twee zilveren snuifdozen, een zilveren dasspeld en al het geld, dat zich op dat moment in huis bevond. Hoeveel precies kan Peter Walraven niet meer meedelen. 

Cobus Offermans is op zijn post teruggekeerd. Bang voor Anthoon Bosch haalt hij het niet meer in zijn hoofd nog eens een kijkje in het huis te wagen. Ongeveer een half uur later komt de glazer naar hem toe en zegt: ‘We sullen soo gelijck naer huys gaen’. Direct daarop komen ook de andere Bokkerijders, die samen met Cobus vanuit de Heek op dievenpad zijn gegaan, naar buiten. De groep is groter geworden, want een aantal complicen, die op eigen gelegenheid naar de Maasband zijn gekomen, heeft zich bij hen aangesloten. De gerichtsbode kent enkelen van hen, zoals Nicolaas Reemps, alias Schlegtreem, Anthoon van de Put, Matthias Bormans en Daniel Hollanders, alias de arme man. Via dezelfde weg als zij gekomen zijn gaat de bende terug. In Hulsberg geeft Anthoon Bosch de gerichtsbode een copstuk voor zijn moeite en zegt, dat hij de veertien dagen geleden ingezette ruit niet hoeft te betalen. Hier neemt Cobus Offermans afscheid van de groep en gaat alleen naar zijn woning op Spaans-Walem, waar hij tussen 2 en 3 uur in de morgen aankomt. 

Tijdens herhaalde ondervragingen van de gerichtsbode komt de justitie buiten de genoemde namen nog een reeks andere namen van Bokkerijders te weten, die medeplichtig waren aan de overval. Cobus noemt onder meer schaapherder Steven Eggen van de hof te Swier, Weren Retrae, die naast de kerk in Klimmen woonde, Scheelen uit Klimmen, Matthias Drummen van Retersbeek, Wouter Meeuwissen van Brookhem bij Valkenburg, Jacques Roosen, van wie de gerichtsbode alleen weet, dat hij een Waal en ‘toebacksman’ is, die op Straat onder Klimmen woonde. Roosen is ook lid van de eerste bende van de Bokkerijders geweest. Verder noemt hij Colaris van Aalbeek, Wolf Coenen uit Hulsberg, Andries Smeets, een zoon van de wijsvrouw (vroedvrouw) uit Hulsberg, Thomas Heuts en Mees Bonten, beiden uit Hollands-Walem. 

De gerichtsbode Jacobus Offermans wordt op 24 september 1776 door het gerecht van Schin op Geul ter dood veroordeeld en sterft op 28 september 1776 om kwart over elf aan de galg aan de Zeekoel. 

Caspar van Mechelen, die door Herman Luyten een eindje verder op straat op de uitkijk is gezet, zegt, dat het zeker anderhalf uur duurt voordat zijn zes metgezellen naar hem toekomen en zeggen dat het ‘gedaan is’. In de Graetheide verdelen zij de buit. Caspar ziet daar allerlei heerlijkheden uit de zakken tevoorschijn komen, zoals pakken tabak, koffie en linnen goederen. Ook Caspar voelt zich niet te goed om op de pijnbank de namen van complicen te noemen, die hij in de Graetheide heeft ontmoet. Door hem weten we nu, dat de gebroeders Sijben van de Heek, Meys van Cartemich, Coen Sporken, bijgenaamd Mangele Peterken, van Retersbeek en Peter Wouters alias Cluppele Peterken, van Valkenburg en Hans de Wilde, eveneens uit Valkenburg, bij de overval op schepen Walraven betrokken waren.