Uit: Beek, een hoofdbank in het Land van Valkenburg rond 1778, naar ds.Bachiene
Beek als transit dorp
Als gestudeerd aardrijkskundige kon je dominee Bachiene vertrouwen als hij vertelde dat het dorp Beek twee uur noordwestwaarts van Maastricht en grenzde aan de limieten van het hertogdom Gulik, dat vanaf 1742 werd geregeerd door een heer “op afstand”, de hertog van het vorstendom Paltz-Sulzbach. Dit hertogdom begon zuidelijk van Venlo en liep Sittard inhoudende, langs Kornelimünster nog een stuk zuidwaarts door. Zoals vele dorpen ontleende Beek zijn naam aan een beek die naar de Geleenbeek stroomde. Het dorp was van “een wyde uitgestrektheid” en bezat een godshuis dat aan St.Maarten toegewijd was, en “van gemeen gebruik” was voor gereformeerden en roomsgezinden. Bachiene vertelt dat de protestantse gemeente een aanzienlijk aantal leden bezat, zeer zeker als hij in ogenschouw nam dat het dorp zich in een uiterst roomse regio bevond. Hij gaf er ook een reden voor. Vele gereformeerde ingezetenen van Elsloo, alsmede van het buurtschap de Maasband dat tot de heerlijkheid Leuth behoorde, bezochten de diensten in Beek, alhoewel ze ook de predikant in Urmond hadden kunnen opzoeken. Qua ligging was dat voor hun korter bij geweest. Daardoor was de gereformeerde gemeente Beek volgens hem “genoegzaam talryk om eenen volledigen Kerkeraad te konnen uitmaken, die aldaar een vry beroep heeft”. Qua natuur was het dorp omgeven door allerlei hoogten die “allerwege vervuld waren met vruchtbaare koornvelden”. Het dorp bezat de functie van een belangrijke “doorgangsplaats” voor personen die vanuit Maastricht te voet,te paard of met de postwagen naar Sittard of naar het Land van Gulik wilden reizen. Er bestond in die tijd al een heuse diligence-onderneming die Maastricht als startpunt had en twee keer per week op zijn route naar Venlo Beek aandeed. De diligence vervoerde niet alleen personen, maar werd ook gebruikt om het omliggende platteland te bedienen met in Maastricht gedane bestellingen van b.v. koffie en thee.
Onderhorig aan Beek
De Bank Beek bezat een aantal buurtschappen zoals Kelmond, Oensel en Grootgenhout waar zich de buitenplaats Imbeek bevond die eigendom was van Mr.L.W.van den Heuvel, secretaris te Maastricht. Nabij Beek bevond zich ook de Graater heide, waarvan Bachiene had vernomen dat hij een oppervlakte zou hebben van 6.666 boender, een gebied dat tot gemeenschappelijk gebruik diende voor de dorpen die zich in Guliks gebied, en op Oostenrijks en Staats Valkenburgs territorium bevonden. Volgens Bachiene was het niet duidelijk waarom en wanneer een van de vorige landheren in dit gebied toestemming gegeven had voor “gemeen gebruik” van dit reusachtig gebied. De overheden van de drie genoemde landen hadden overigens in het verleden welk gebied dan ook ooit met grenspalen gemarkeerd, en de verhalen van de “landlieden” waarom het gebied vrij te gebruiken was, kon Bachiene niet geloven. Wel was er iets anders gebeurd. Onder het motto “brutalen hebben de halve wereld”, hadden inwoners van de omliggende dorpen stukken heide ontgonnen en waren voor zichzelf begonnen. Ze hadden daarvan bouwland gemaakt. Alsof die brutaliteit nog niet genoeg was, hadden ze ook nog het lef gehad om op deze gronden huizen te bouwen, iets waarvoor ze nooit permissie hadden gekregen, en waarvoor ze ook op generlei wijze belasting hoefden te betalen.
Rond de twaalfde eeuw werd het gebied zo intensief gebruikt dat het bos zich slecht herstelde; het werd deels een heidegebied. Dit kwam door houtkap voor woningen en door intensieve beweiding met schapen. In 1536 vergaderde de adviesraad over dit probleem en besloot het gebied op te delen. Bewoners van elk dorp mochten alleen hun deel van Graetheide gebruiken. De grenzen werden met greppels aangegeven. Het had weinig resultaat; op een vergadering in 1609 werd het probleem weer besproken. In de loop der jaren werd het gemeenschappelijke gebied steeds kleiner doordat er aan de randen grond verkocht werd. Eind 18e eeuw ontstond er ruzie over het gemeenschappelijk gebruik; in 1775 werd op een vergadering in Sittard gepraat over het verdelen van Graetheide onder de omliggend dorpen en werd afgesproken dat bewoners delen in erfpacht konden krijgen. De verdeling leverde echter veel discussies op die zich tot 1812 zonder resultaat voortsleepten. In 1818 werd door de provincie een beslissing genomen, die door koning Willem 1 in 1819 werd bekrachtigd.
Vooral de kleine boeren, die geen geld hadden om grond te kopen waren de dupe. Ze hadden veel profijt van de gemeenschappelijke grond en raakten dit allemaal kwijt. De bevolking kwam hiertegen in opstand. Veldwachters werden bedreigd met mestvorken en geweren. Discussies in gemeenteraden en procedures sleepten zich voort tot 1853. Vooral Urmond en Berg voelden zich benadeeld omdat ze veel minder gebied kregen dan wat ze tot dan toe in gebruik hadden. Het verzet leverde echter niets op.
Overheden komen zoals gewoonlijk pas laat in actie
Op een gegeven ogenblik drong de impact van deze toestand ook door tot de verschillende autoriteiten, zoals de Keurvorst van Palts die verantwoordelijk was voor het Hertogdom Gulik, en de Staten van Holland als bezitter van het Land van Valkenburg. Na rijp beraad waren ze overeen gekomen om elk een aantal commissarissen nar het gebied te sturen die de opdracht hadden om een bekwame landmeter te engageren die de Graater heide op deskundige wijze zou opmeten en die ook voor een getekende kaart zou kunnen zorgen, “met het oogmerk de gansche heide te verdelen ten einde elk met zyn eigen aandeel voortaan naar goedvinden te laten handelen”! Bijzonder was dat de zuidelijker gelegen Heerlijkheden Berg en Bemelen die resp. eigendom waren van het St.Servaas kapittel en O.L.Vrouwe kapittel hun beden ( hulpgelden of belastingen waar de vorst of heer zijn onderdanen om vroeg) onder de Bank Beek moesten betalen.
Beek na het Partage Tractaat uit 1661
Beek werd als resultaat van deze overeenkomst tussen de Spaanse koning en de Staten Generaal opgedeeld. De midden door de gemeente lopende nieuwe landsgrens hield in dat Beek met Groot- en Kleingenhout, Geverik, Kelmond, Oensel, en een deel van Neerbeek tot de Republiek der Nederlanden ging behoren, en Geleen, Spaubeek en het overige deel van Neerbeek Spaans gebied zouden worden. Roomse inwoners van Beek die vanaf dan door de gereformeerde overheid van hun godsdienstvrijheid beroofd werden, zochten hun toevlucht in een schuurkerk in het buurtschap Hobbelrade. Het zou nog tot 1683 duren eer de banvloek tegen de roomse geestelijken zou worden opgeheven en inwoners weer in hun eigen kerk in hun eigen dorp terecht konden. Pas in het jaar 1836 zouden beide religies over een eigen kerkgebouw gaan beschikken.