
Charles Henri Hubert Spronck
Charles Henri Hubert Spronck (Beek, 18 februari 1858 – Zeist, 3 december 1932) was een Nederlands hoogleraar en seroloog
Opleiding
Spronck studeerde vanaf 1876 medicijnen aan de Universiteit van Amsterdam en volgde lessen in Parijs bij Louis Pasteur; hij promoveerde op 1 oktober 1886 cum laude op een experimenteel onderzoek Over ischaemie van het ruggemerg.
Loopbaan
Spronck werd benoemd tot lector in de ontleedkunde, naast professor W. Koster; op 24 september 1888 werd hij benoemd tot hoogleraar in de ziektekunde en ziektekundige ontleedkunde en als directeur van het Pathologisch Instituut aangesteld. Zijn inaugurele rede ging over de onsterfelijkheid in de levende natuur. Spronck hield zich vooral bezig met de etiologie; hij deed bacteriologisch onderzoek naar cholera, lepra, bacillaire dysenterie, difterie, tetanus en tuberculose. Spronck was een der initiators van de serotherapie in Nederland. Vanaf 1895 werd in het Pathologsich Instituut het (door Emil Adolf von Behring en Paul Ehrlich ontwikkelde) anti-difterieserum geproduceerd en in 1914 maakte Spronck het eerste vaccin tegen hondsdolheid.
Spronck werd in 1903 benoemd tot lid van de afdeling natuurkunde van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen; hij hield in 1904 zijn rectorale rede Enkele tuberculose-vraagpunten in het licht van de pathologische anatomie. Verder werd hij de eerste voorzitter van het Nederlandsch Comité voor Kankeronderzoek. Nadat, in september 1918, het Rijk het Pathologisch Instituut overgenomen had nam Spronck ontslag als hoogleraar in de pathologische anatomie, werd directeur van het Rijks Serologisch Instituut en werd benoemd tot hoogleraar in de serologie aan de Universiteit van Utrecht; hij hield zijn inaugurele rede (in 1920) over De wetenschap der immuniteit en haar vruchten voor de profylaxis en therapie der infectieziekten. In 1923 ging hij met emeritaat.
Spronck was de eerste voorzitter van het Thijmgenootschap, een vereniging ter bevordering van de wetenschapsbeoefening onder katholieken. Deze functie bekleedde hij van 1904-1913. Bij de oprichting van het Thijmgenootschap in 1904 was hij de enige niet-bijzondere katholieke hoogleraar in Nederland.