De Zigeunerfamilie Franz

De Sintifamilie Franz woonde al jaren in Beek. Vader Johann was afkomstig uit Oost-Pruisen. Hij en zijn vrouw Ernestine waren allebei 60 à 65 jaar oud. Johann had een leven als paardenkoopman achter de rug, maar de laatste jaren verdiende hij een klein beetje geld met de verkoop van kleine spulletjes en het maken van muziek op feesten. Samen met hun vier zonen Luitze, Hans, Peppi en Eifa en hun drie dochters Zilla, Medi en Buntla woonden ze met hun woonwagens op de locatie die de gemeente hen al voor de oorlog had aangewezen. De kinderen waren allemaal tussen 30 en 15 jaar oud. Oudste zoon Manella was getrouwd met een Nederlandse vrouw en had twee kinderen. 

Het onrustige Duitsland van de jaren ’30, verscheurd door armoede en werkloosheid, was een broeiplaats voor extremisme. Er werd een felle machtsstrijd uitgevochten door de communisten enerzijds en de nationaalsocialisten anderzijds. In 1933 trokken de Nazi’s, geleid door Adolf Hitler, aan het langste eind. Hitler beloofde tenslotte verbetering. Verbetering van de situatie waarin een groot deel van de Duitsers zich bevond. Zijn manier om het volk naar zijn hand te zetten was eenvoudig maar zéér krachtig en had zich in de geschiedenis al ettelijke keren bewezen: Zoek een zondebok en wijs deze aan als de bron van alle ellende. Dat was precies wat Hitler gedaan had: In zijn boek ‘Mein Kampf’ zocht hij de oorzaak van de Duitse crisis bij de inferieure ‘untermenschen’. Joden waren parasieten die leefden ten koste van de superieure Arische Duitser, het superieure ras. Niet alleen Joden, maar ook zigeuners, slaven, gehandicapten, homoseksuelen, Afrikanen en Aziaten behoorden volgens de nazistische filosofie tot de inferieure rassen.
Terwijl Joden in Nazi-Duitsland zelf al sinds de jaren ’30 werden vervolgd en na de invasies van 1940 ook in de bezette landen niet langer veilig waren, werd de zigeunerbevolking tijdens de eerste oorlogsjaren grotendeels met rust gelaten. Dit was niet alleen te danken aan het feit dat Hitler eerst het ‘Jodenprobleem’ wou aanpakken, maar ook omdat de zigeuners moeilijker op te sporen waren. Terwijl de Joden eenvoudig uit het bevolkingsregister geselecteerd konden worden op basis van hun geloof, stonden de zigeuners meestal te boek als rooms-katholiek, waardoor er geen mogelijkheid was om ze snel op te sporen.
Pas in 1944, nadat het ‘Jodenprobleem’ in Nederland grotendeels opgelost was, gingen de Nazi’s zich richten op het deporteren van de zigeuners. Hiervoor was de hulp nodig van de gemeenten, waar meestal bekend was of er zich zigeuners binnen de grenzen bevonden. Veel burgemeesters weigerden echter de Sinti- en Romabevolking in hun gemeente aan de Duitsers over te leveren en logen over de aanwezigheid. Zo zou de burgemeester van Sittard een zigeunerjongen hebben vrijgelaten die vastzat voor diefstal.

Hoewel niet iedereen zigeuners vertrouwde, waren de leden van het gezin Franz graag geziene gasten op feesten en braderieën in Beek, die ze opluisterden met de vrolijke muziek van hun violen en andere muziekinstrumenten. De familie was zeer goed geïntegreerd in het dorp, een bijzonderheid in de jaren ’30. Hun goede acceptatie door de meeste mensen van Beek was dan ook de reden geweest om niet langer verder te trekken, maar zich definitief te vestigen. 
In 1943 werd het de zigeuners in Nederland verboden om nog verder te trekken. Alle woonwagenbezitters werden verplicht samengebracht in een verzamelkamp bij Maastricht. De familie Franz wist aan deze bepaling te ontkomen door zich te vestigen in Bocholtz, in een huis dat eerder onbewoonbaar verklaard was. Na enkele maanden waren ze ook daar niet langer welkom en de burgemeester van Bocholtz beval het gezin om eveneens naar Maastricht te trekken. 
Een weldoener in Beek was het relaas van de zigeunerfamilie inmiddels ter ore gekomen. Hij stelde Johann Franz een stuk grond ter beschikking dat bekend stond als de ‘Kattewei’. De gemeente liet de terugkeer van de Sintifamilie en hun woonwagens oogluikend toe. 
Manella, de oudste zoon, woonde met zijn gezin vlakbij in een huis aan de Kloostersteeg. Het bewuste huis was eigendom van de Duitser Fritz Linke, een familielid van Manella’s vrouw. Linke was als Duitser in het begin van de oorlog opgeroepen voor de Wehrmacht, maar was korte tijd later gedeserteerd. Hij hield zich al enkele jaren schuil in een plaggenhut op de heide bij Roggel. 

Fritz Linke

Op 16 mei 1944 kwam er van de bezetter het bevel om een landelijke razzia te organiseren tegen zigeuners. De Beekse NSB-burgemeester Regout gaf enkele gemeenteveldwachters opdracht om de tienkoppige familie Franz te arresteren. Johann, Ernestine en de kinderen Franz werden ’s morgens in alle vroegte van hun bed gelicht en naar het lokale politiebureau gebracht, waar één van de zonen, die kon lezen, het arrestatiebevel mocht inzien.

Ook bij het huis van Manella werd er ’s morgens vroeg op de deur geklopt. Terwijl zijn vrouw de politiemensen bij de voordeur aan de praat hield, ontsnapte hij met behulp van een paardentuig uit een venster aan de achterkant van het huis. Hij droeg alleen zijn nachtkleding. Uiteindelijk zou Manella terechtkomen in de plaggenhut van Linke, waar ze samen het einde van de oorlog zouden afwachten. Ook Manella’s gezin kwam hier later terecht, nadat de Duitsers gedreigd hadden met represailles. 
De negen familieleden van Manella werden niet lang na hun arrestatie onder politiebegeleiding overgebracht naar het doorgangskamp Westerbork, vanwaar ze op 19 mei op transport gingen naar Auschwitz. 
Alle gezinsleden kwamen waarschijnlijk terecht in het werkkamp Auschwitz I, waar ze dwangarbeid moesten verrichten. Op 31 juli vond er een grote selectie plaats onder de 6000 zigeuners in het kamp. Alle oude en zieke mensen (ongeveer de helft), werden nog dezelfde dag in de gaskamers omgebracht. Onder hen waren hoogstwaarschijnlijk ook Johann en Ernestine Franz. 

De kinderen Franz kwamen uiteindelijk allemaal in andere kampen terecht. Hans en Peppi vonden de dood in Buchenwald, Buntla, de oudste dochter, stierf in Ravensbrück. Luitze kon nog een briefkaart versturen aan het voormalige adres van zijn oudste broer Manella. Er stond op: “Stuur me alsjeblieft iets te eten!”. Ook Luitze was niet opgewassen tegen alle ontberingen. Hij overleed in Sachsenhausen. 
Van de gedeporteerde familieleden zouden alleen de drie jongsten, dochters Zilla en Mady en zoon Eifa terugkeren. Ze waren allemaal getraumatiseerd en zwaar ondervoed.

Op 16 mei 1993, precies 49 jaar na de deportatie van de familie Franz, onthulde de Beekse burgemeester Bert van Goethem een monument. De hardstenen gedenksteen werd ontworpen door kunstenaar Mathieu van Kampen en bevindt zich aan de Stegen, vlakbij de Kattewei. Het bovenste deel van de zuil toont aan beide zijden in reliëf taferelen uit het dagelijks leven van de zigeuners. Daaronder staat de tekst ‘Wij lieten hen gaan’, een maning aan de inwoners van Beek, die de deportatie zomaar lieten gebeuren. Deze tekst riep veel controverse op in de gemeente. Op de stoep naast het monument staat, verdeeld over zes granieten stoeptegels, ‘Deportatie Familie Franz 16 mei 1944 naar Auschwitz’. Het gedenkteken was lange tijd het enige zigeunermonument in Zuid-Nederland.

Het reliëf bovenaan de gedenkzuil: Aan de voorzijde: een zigeunerman die viool speelt naast de woonwagen, twee kinderen dansen op de muziek. Op de achterzijde: Dezelfde woonwagen met daarnaast twee vrouwen. Eén van hen doet de was, de ander zoogt vermoedelijk een kind.

Evenals joden heetten ook ‘zigeuners’ van een minderwaardig ras te zijn. Ook zij werden door de nazi’s vervolgd. Maar er waren grote verschillen met de Jodenvervolging. De aandrang om joden te vervolgen kwam van de nazi’s, en de vervolging werd de Nederlandse autoriteiten opgelegd. Bij de zigeuners waren het vaak de Nederlandse autoriteiten die het initiatief namen.
De zigeunervervolging begon ook veel later dan de Jodenvervolging. Er zijn sterke aanwijzingen dat de Europese zigeuners vanaf 1943 in familieverband moesten worden verzameld in een aparte afdeling van het concentratiekamp Auschwitz-Birkenau, om hen later te kunnen dumpen in een afgelegen gebied. Toen dit niet mogelijk bleek als gevolg van het oorlogsverloop, veranderde de zigeunerpolitiek in een echte genocide.

De Broers Franz vlnr: Peter (Peppie) Hans(Leutze) Shanni, Jozef(Manella) en Willie(Eiffa)

In Nederland was aanvankelijk sprake van discriminatie van alle woonwagenbewoners, niet speciaal van de minderheid Roma en Sinti onder hen. Zij allen waren ‘asocialen, criminelen en arbeidsschuwe elementen’. Pas in 1944 kregen ‘zigeuners’ een plaats in de rassenideologie. Himmler had een bevel doen uitgaan om alle ‘echte zigeuners’ te verzamelen in het Zigeunerlager in Birkenau. Dat leidde tot op 16 mei 1944 tot de enige landelijke razzia op ‘zigeuners’.
Tevoren hadden de burgemeesters een opgave moeten doen van de in hun gemeente verblijvende zigeuners. Op dat bevel was verschillend gereageerd. Er was toen al een duidelijke verwachting dat Hitler de oorlog zou verliezen. Daarom durfden sommige burgemeesters het aan om in strijd met de waarheid te verklaren dat in hun gemeente geen zigeuners woonden.

Anderen maakten van de gelegenheid gebruik om alle woonwagenbewoners, ook de ‘ariërs’ onder hen, op de lijst te zetten. NSB-Burgemeester Regout van Beek diende echter wel een lijst in met tien namen, de artiestenfamilie Franz. De beide ouders met zeven volwassen kinderen bewoonden een grote luxe woonwagen, die een tijdelijke staanplaats had gekregen in een weilandje aan de Stegen. De oudste zoon Mannela Franz woonde met zijn ‘arische’ echtgenote en hun twee kleine kinderen in een huis aan de Kloostersteeg.
Om 4 uur in de nacht rolden twee Beekse politieagenten een rol prikkeldraad uit om de woonwagen. Zij wekten vervolgens de familie en voerden hen naar de marechausseekazerne. De negen leden van het gezin werden door Beekse politiemensen afgeleverd aan de Duitse Sicherheitspolizei en daarna opgesloten in kamp Westerbork. Op 19 mei 1944 vertrokken zij naar Auschwitz. Omdat zij allen jong en sterk waren werden zij doorgestuurd naar een werkkamp. Twee jonge vrouwen en één jongeman kwamen terug in Limburg, de zes anderen vonden de dood in één van de vele nazi-kampen.
Toen de politieagenten bij Mannela Franz aanklopten wist met hulp van zijn vrouw en schoonzusje te ontsnappen uit een zolderraam en vervolgens onder te duiken in de schuilplaats van een eerder ondergedoken Duitse deserteur.
Van de 245 Roma en Sinti die in de nacht van 16 mei 1944 werden opgepakt in Nederland kwamen er slechts 31 weer terug naar huis na de oorlog, waaronder de 3 leden van de familie Franz.
Het huis van Mannela Franz en zijn vrouw staat nog steeds aan de Kloostersteeg .Het raampje waar hij uit klom is nog steeds te zien. Op deze plek bevindt zich een luistersteen van de Liberation Route.
Ter nagedachtenis aan het lot van de familie Franz is langs De Stegen een monument opgericht op de plek waar hun woonwagen stond.

Zussen Franz vlnr: Elisabeth(Medie) Cecilia(Zilla) Agnes(De vrouw van Mannela) Paul(Buntla) De oudste zus Brigitta staat niet op de foto

In memoriam Medie Franz

Ze was 16 jaar oud, toen ze op 16 mei 1944 in Beek werd gearresteerd door twee Beekse politieagenten. Haar misdaad was, dat zij was geboren in een ‘zigeuner’-familie. Zij overleed 21 november 2014.

Samen met het hele gezin, dat woonde in een woonwagen aan de Stegen, werd zij afgeleverd naar Kamp Westerbork. Vandaar werd zij gedeporteerd naar Auschwitz-Birkenau. Het getatoeëerde nummer op haar arm zou daaraan een levenslange herinnering blijven. Met 5000 andere Sinti verbleef zij in het Zigeunerlager. Op 31 juli werd zij overgebracht naar het basiskamp Stammlager Auschwitz I. Op 3 augustus ging zij met honderden andere zigeunervrouwen, onder wie haar moeder en twee zusjes, naar het concentratiekamp Ravensbrück en daarna naar Wolkenburg, een Nebenlager van het kamp Flossenburg. Zij werkte daar in een munitiefabriek. Haar moeder en oudste zus Buntla overleden hier. Medie en haar zusje Zulla overleefden de verschrikkingen van dit kamp en de daarop volgende ‘Dodenmars’ voor de Russische bevrijders uit. Uiteindelijk belandden Zulla en Medie in een trein, die hen samen, met tweeduizend Hongaarse joden, naar Dachau moest brengen. De trein bereikte zijn bestemming echter niet. Hij werd gebombardeerd door de Amerikanen, waarna de Duitse bewakers vluchtten en boeren uit de omgeving de opgesloten gevangenen konden bevrijden. Medie was eind mei 1945 terug in Limburg, vermagerd en ziek. Zij werd maandenlang verpleegd wegens tuberculose in het sanatorium in Vaals.

Maar de nazi’s hadden haar niet klein gekregen. Zij vatte de draad van het leven weer op en werd gelukkig. Ondanks de verschrikkingen van haar gestolen jeugd bleef zij een milde vrouw, een lieve moeder en oma. Op het einde van haar leven werd haar bijzondere geschiedenis bekend en erkend. In Beek kreeg haar familie een klein monument op de plaats waar de woonwagen had gestaan. Zij vertelde zelf aan de kinderen van OBS De Kring haar verhaal. Een uitvoerig interview met haar werd op DVD opgenomen. Op 4 mei 2013 legde zij, samen met Koning Willem-Alexander, een krans bij het Nationaal Monument op de Dam. Zij was het middelpunt van een expositie in het herinneringscentrum Westerbork. In mei 2014 legde zij in Beek een krans wegens het feit, dat het zeventig jaar geleden was, dat zij en haar familie uit Beek werden weggevoerd.

Toen was haar leven klaar. Op 21 november 2014 overleed Medie Driessen-Franz te midden van haar kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen. Zij was een tevreden vrouw, die ook anderen het leven gunde. Haar laatste beslissing was het afstaan van organen voor transplantatie.

Mady, wij hebben heel veel bewondering voor jou.

Anjes-Wolf-Driessen-en-moeder-Madie-Franz

2014 – Mady Franz terug in kamp Westerbork

Prof. Spronnckpark No 4

Simon van der Horst was handelaar in textiel. Een deel van zijn bedrijf bevond zich in Amsterdam. Omdat joden beperkte bewegingsvrijheid genoten, verbleef hij doorgaans in Amsterdam. Zijn vrouw Clara en zijn kinderen Karel en Branca bewoonden het huis waar u nu voor staat. Simon behoorde tot de groep arbeidsgeschikte joden, die in augustus 1942 werden opgeroepen voor ”arbeidsverruimende maatregelen”. Minstens tweemaal werd

Clara van der Horst met kinderen Branca en Karel

door Beekenaren aandrang uitgeoefend op Van der Horst om onder te duiken: door de gemeenteambtenaar Willy Sangers en door Harrie Piek, die ook geholpen had bij de onderduik van Fred Benedik en de familie Kanarek. Van der Horst wilde of durfde niet. Op de dag van de grote Limburse jodendeportatie, 25 augustus, werden de vier gearresteerd. Moeder Clara en Branca op het station. Zij hadden die dag toestemming om met de trein naar Roermond te gaan, waar de lichamelijk en geestelijk gehandicapte Branca op controle moest komen bij de specialist in het ziekenhuis. Vader Simon werd gearresteerd in Amsterdam. Karel (15 jaar) was thuis, met een vriend. Een verzetsman uit Geleen deed nog een laatste poging Karel over te halen om met hem mee te gaan, zonder succes. Een paar uur later kwam de gemeenteveldwachter hem ophalen. Deze bracht hem naar het verzamelpunt voor Limburgse joden in Maastricht. De ambtenaren in Beek deden hun werk. Het huis werd verzegeld, en een gedegen inventarislijst werd opgemaakt. We weten dat Van der Horst bij zijn deportatie onder meer ”1/2 kg getrocknete äpfel, en 150 maggiwürfel” in huis had. Clara en Branca werden op 31 augustus in Auschwitz vergast; Simon en Karel werden als arbeiders in het kamp ingeschreven, en overleden korte tijd later.