Door Kees Schutgens
Van het oude archief van voor de Franse tijd is maar weinig overgebleven. Wat er nog is, bevindt zich op het Rijksarchief te Maastricht. Een voorlopige inventaris van deze stukken is in een bijlage in deze inventaris opgenomen. Volgens het gemeenteverslag van 1890 werd dit oude archief van de gemeente, op verzoek van de heer J.Habets, rijksarchivaris in Limburg, overgebracht naar voornoemd rijksarchief. Tevens werden in 1950 een tweetal oude meetboeken in bruikleen aan het rijksarchief afgestaan.
Van het nieuwe archief, dat gevormd werd na de reorganisatie van het bestuur van de ge-meente door de Fransen, troffen wij een vijftal inventarissen aan, die in de loop van de 19e eeuw zijn opgemaakt; respectievelijk in 1814, 1819, 1827, 1829 en 1867.
Het is o.i. te gedurfd hieruit de conclusie te trekken, als dat men steeds de nodige aandacht aan de verzorging van het archief zou hebben besteed. Waar het archief gedurende de Franse tijd is opgeborgen geweest, is niet te achterhalen. Hoogstwaarschijnlijk zal het ook wel daar geweest zijn waar het in 1827 aangetroffen werd, n.l. ten huize van de zijn functie neerleg-gende burgemeester J.W.Eussen, alwaar de wethouders en de secretaris van de gemeente een uitvoerige inventaris opmaken van alle “registres of papieren behorende tot de gemeenten-griffie”.
Twee jaar later, als er weer een nieuwe burgemeester in functie treedt, wordt een inventaris opgemaakt, die een tamelijk goed overzicht geeft van het aanwezige oud-archief. De laatse inventaris, die wij aantreffen, is die welke in 1867 werd opgemaakt. Hij is reeds een weer-spiegeling van een administratie, die omvangrijker is geworden. Men bracht de stukken onder onder 26 hoofdstukken, genoemd naar de letters van het alphabet, met als ”ondertitel” een omschrijving van de categorie van stukken, geplaatst onder de letter voornoemd. Zo b.v. A. Oude Archieven,. H. Pleitzaken en K. gemeentebegrotingen. Wel schijnt men in deze jaren een ander idee gehad te hebben over de stukken, die men feitelijk tot een archief kon rekenen. Zo zien wij herhaaldelijk het “Journal officiel”en het “Administratief Memorial” in genoemde inventarissen opgenomen.
Terwijl bovendien ook van de “Bulletin de lois” melding wordt gemaakt. Stukken als deze pleegt men tegenwoordig als een bibliotheek naast het gemeentearchief te plaatsen.
In deze tijd vinden wij ook elders gegevens over de toestand van de gemeentearchieven, en wel in de gemeenteverslagen. In 1851 wordt vermeld, dat de archieven zich in voldoende staat en in goede bewaring ten huize van de burgemeester bevinden, met de inventaris van de vroegere overname. In 1888 blijken de archieven op het raadhuis te zijn; wanneer zij zijn overgebracht is niet duidelijk, waarschijn zal het wel rond deze tijd gebeurd zijn, daar van 1869-1887 in het gemeenteverslag steeds de “slagzin”vermeld is, dat de archieven “zorgvuldig zijn bewaard”en nu, dat ze “op het raadhuis” zijn.
In 1890 werd het oude archief overgebracht naar het Rijksarchief te Maastricht. In de nu volgende jaren wordt onder het hoofd “Archieven” in de gemeenteverslagen vermeld: “geene”of wordt er totaal niets gezegd. Het is gezien deze inventarisatie, die heel wat stukken opgenomen heeft van vóór 1890, niet aan te nemen dat men toen plotseling helemaal geen archief meer zou hebben gehad en dat alle archieven, ook het nieuwe, naar het Rijksarchief zou zijn overgebracht. Waarschijnlijk zal men toen wel onder archieven het oude archief hebben ver-staan en niet het archief van de toen lopende dienst.
Uit het inspectierapport der gemeentearchieven door de Inspecteur der Gemeente- en Waterschapsarchieven in Limburg, uitgebracht in 1924, blijkt, dat het archief niet goed was beheerd. Het rapport spreekt n.l. over een niet voldoende opberging en een zekere verwaarlozing en het eindigt aldus: “Het is hoog nodig, dat het archief van het oude raadhuis verwijderd worde en naar een meer zekere en brandvrij lokaal overgebracht en dat zo spoedig mogelijk een begin worde gemaakt met de inventarisatie. Het “zorgvuldig bewaren” van de archieven in de vorige jaren zal wel “cum grano salis” (een korreltje zout) geweest zijn.
Het gemeenteverslag van 1924 vermeldt, dat er een begin werd gemaakt met de inventarisatie. Het inspectierapport van 1931 zegt echter, dat dit niet gebeurd is. Sporen van deze inventarisatie hebben wij dan ook niet gevonden. Maar wel archiefstukken, die vroeger op zolder berusten, waren nu naar één der secretarislokalen overgebracht, maar dat was dan ook alles. Burgemeester en secretaris gaven als reden van het niet inventariseren op: “de onzekerheid van het al of niet bekomen van een ander gemeentehuis”. In 1934 echter, na de verbouwing van het gemeentehuis, toen er ook nog een brandvrije kluis kwam, is de burgemeester zelf begonnen met de ordering der archiefstukken en naar gelang de ordening vorderde, werden zij naar de nieuwe archiefbewaarplaats overgebracht. Deze archiefbewaarplaats is brandvrij en voldoet aan alle eisen. Daar was het ook, dat wij het archief voor het grootste gedeelte aantroffen, toen het werd overgebracht naar het Rijksarchief te Maastricht voor deze definitieve inventarisatie.
Dit geschiedkundig overzicht wil geenszins de pretentie hebben van volledig te zijn. Het wil slechts een inleiding zijn tot een serieuze bestudering van de plaatselijke geschiedenis, die wij gaarne aan anderen overlaten. Een plaatselijke geschiedenis van de gemeente Spaubeek zal echter niet gemakkelijk te beschrijven zijn, daar er maar zeer weinig bekende bronnen zijn, waaruit men putten kan. Uit de weinige bronnen die er bestaan mag men wel concluderen, dat Spaubeek in de loop der eeuwen geen zeer belangrijke rol heeft gespeeld in dit gewest. Zijn geschiedenis schijnt steeds vrij gelijkmatig verlopen te zijn Uit het begin van onze jaartelling is over Spaubeek niets bekend. Vondsten van overblijfselen van Romeinse cultuur werden tot nu toe – voor zover bekend – nog niet gedaan.
De eerste maal, dat er van Spaubeek melding wordt gemaakt, is in een charter, opgenomen in de inventaris van oorkonden en bescheiden van de Abdij van Kloosterrade. Het “Jus patronatus” behoorde, blijkens dit charter aan de familie van Beek, die eigenares was van dit allodi-um. Verder vinden wij hierin vermeld, dat Hendrik II, bisschop van Luik, in 1148 een gift bevestigt, gedaan door Adeleidis, de vrouw van Reinerus van Beek, aan de abdij van Klooster-rade. Deze gift bestaat uit de kerk van Spaubeek met de daarbij behorende tienden en nog twee mansi. Bij de groepering van goederen, toebehorende aan genoemde abdij, vinden wij dan o.a. de Maasgroep vermeld Zij was van bescheiden omvang, zich groeperend rond de dochterabdij Scharn en goederen, omvattend in Spaubeek. Over genoemde gift schijnt echter al spoedig een twist te zijn ontstaan tussen Goswinus, heer van Valkenburg, en de abdij van Kloosterrade. De aartsbisschop van Keulen, Philipus, beslecht in 1170 dit geschil, welke beslechting in 1175 op schrift is gesteld.
In dit charter bevestigt Philipus allereerst de bovengenoemde schenking. Daarna memoreert hij de ontstane twist tussen Godwinus en de abdij en vermaant hij tenslotte Godwinus, dat hij de voornoemde gift als wettig zal erkennen. Philipus staat Goswinus echter wel toe, dat hij de voogdij over genoemde gift mag houden. Hij mag daaruit echter weer geen ander voordeel trekken, dan de goddelijke vergelding zowel voor zijn eigen heil, als dat van zijn voorouders. Deze schenking van Adeleidis, de vrouw van Reinerus van Beek, schijnt echter al spoedig te niet zijn gegaan, want in latere tijden vinden wij geen aanduiding meer, dat de abdij van Kloosterrade nog rechten uitoefent op de kerk van Spaubeek. Spaubeek is in vroeger jaren nooit een op zich zelf staande heerlijkheid of graafschap ge-weest. Het heeft steeds deel uitgemaakt van het Land van Valkenburg, dat op zijn beurt weer deel uitmaakte van het land van Overmaas, te samen met Limburg, Daelhem en ’s Hertogenraeth. Zij behielden een eigen inwendig bestuur, doch over de vier landen werd een stadhouder aangesteld, die in Limburg woonde. Meer direct viel Spaubeek onder de schepenbank van Geleen, waarmede het in 1557 tot heerlijkheid verheven werd met hoge, lage en middelbare jurisdictie.
Achtereenvolgens hebben nu de families Huyn van Amstenrade, van Dietrichstein, de Ligne, de Willems en misschien nog Marchant d’Ansenbourg, naast Geleen ook Spaubeek geregeerd.Het kasteel Sint Jansgeleen, dat op het grondgebied van Spaubeek lag, behoorde aan de heren van Geleen. De kelders van dit kasteel deden dienst als gevangenis van de schepenbank van Geleen.Tijdens de Tachtigjarige oorlog, die volgde, gingen ook vele stormen over het Limburgse land. Spaubeek was echter te ver gelegen van de grote steden om directe hinder van de krijgsbedrijven te ondervinden. Bij de vrede van Munster werd bepaald, dat in het land van Overmaas de Koning van Spanje en de Staten-Generaal zouden behouden wat zij bij het sluiten van de vrede bezaten. Doch aangezien dit spoediger bepaald dan uitgevoerd was, zou een chambremmi-partie, voor de helft Nederlanders en voor de helft Spanjaarden, de juiste grens afbakenen.
Zo kwam in 1661 het Partage-tractaat tot stand, waarbij o.a. besloten werd: “dat de hooghst-gemelte here coningh (van Spanje) in vollen vrijen eigendom, superioriteyt/sal hebben …. Spaubeecq … / en souverainiteyt” Met uitzondering van het Frans bestuur in de jaren 1675/78 kwam in het souverin bestuur van deze landen geen veran-dering meer. Dat wil zeggen voor het tijdsbestek, dat zij aan Spanje behoorden. Bij het uitbreken van de Spaanse Successie-oorlog had Lodewijk XIV van Frankrijk reeds in 1701 o.a. de Spaanse landen van Overmaas laten bezetten. In 1703 vielen zij echter door een tegen-offensief van Fredrik van Hessen-Kassel, die een staatse legerafdeling commandeerde, in handen van de geallieerden (Engeland en de Republiek). Frederik veroverde n.l. de vesting Limburg. Het bestuur van deze landen kwam aan Oostenrijk. De graaf van Sinzendorp oefende er het gezag uit. Bij de vrede van Utrecht (1713) werd Karel VI van Oostenrijk officieel de Spaanse partage van de landen van Overmaas toegewezen.
Zo is ook Spaubeek dan gekomen onder Oostenrijks bestuur en maakte het deel uit van de Oostenrijkse landen van Overmaas, meer bepaald: Oostenrijks Valkenburg. De regering werd op de oude voet voortgezet, Spaubeek bleef resideren onder de Schepenbank van Geleen, van de welke zij kon appelleren bij de Hoofdbank van Beek. De 29ste januari 1778 bracht een besluit der Oostenrijkse regering een grote verandering in het min of meer autonomisch bestuur van haar drie landen van Overmaas en verenigde ze admi-nistratief en wat de wijze van vergaderen van de Staten betreft, met het Hertogdom Limburg. Al maakte Spaubeek dan, sinds 1557, met Geleen een heerlijkheid uit, daarmee is nog niet ge-zegd, dat zij wat haar plaatselijk bestuur betreft, hier ook een homogene eenheid mee vormde. Spaubeek, dat aanvankelijk slechts een gehucht was, heeft zich in de loop der tijden min of meer uitgebreid en heeft mensen gekregen, die het bestuur voor haar voerden. Zij werden “borgemeester”genoemd.
Wanneer deze mensen voor het eerst als zodanig in functie zijn getreden is niet bekend. In 1792 vinden wij dan als burgemeester genoemd: Andries Hensen. In een staat van gedane leveringen aan de Franse Republiek, door de gemeente en gedateerd van 22 oct. 1794 treffen wij twee burgemeesters aan, n.l. G.Geurts en H.Snijders. De eerst-genoemde tekent met G.Geurts, “borgemeester van Spaubeek” en laatstgenoemde met “H. Snijders, burgemeester”. Bij gebrek aan bronnen is niet na te gaan of deze verschillende ondertekening werkelijk inhoud heeft, d.w.z. of de veronderstelling al dan niet juist is, dat de eerste burgemeester in gezag boven de tweede zou staan. 22 november 1794 vinden wij in Spaubeek een gemeentebestuur, dat zich municipaliteit noemt, bestaande uit: J.M.Banens, maire; H.Snijders, 1e adjoint; P.Heynen, 2e adjoint; A.Smeysters, griffier. Deze municipaliteit heeft zelfs een register bijgehouden, waarin besluiten en beraadslagen werden opgenomen en zij noemt dit: Dagh rolle van de munici-paliteit van Spaubeek, vergadert wegens alle ’t geens voorgenomen en daer inne gedaen”. De kantonnale indeling van de departementen, bij de wet van 9 Vendemiare an IV (1 oct.1795), waarbij Spaubeek ingedeeld wordt bij het kanton Oirsbeek, arrondissement Maastricht, departement Nedermaas, grijpt diep in het plaatselijk bestuur, dat als zelfstandig bestuur ophoudt te bestaan en vervangen wordt door de ädministrion municipale de canton”: in gemeenten met minder dan 5000 inwoner zoals Spaubeek, wordt n.l. een agent municipale aangesteld, voor de administratieve functies, bijgestaan door een adjoint, terwijl het bestuur over de gemeente berust bij de vereniging van deze ägents municipaux” in de hoofdplaats van het kanton, waaronder zij resorteren; deze vereniging van “agents Municipaux”, “Municipa-lité, “de canton” genoemd, is het gezamenlijk bestuur over de gezamenlijke kleine gemeenten van het kanton.
Zo zien wij dan ook J.Banens zijn ambt als maire neerleggen en begeven P.Mevis en H.Snij-ders zich op 23 april 1796 naar Oirsbeek, de hoofdplaats van het kanton, om geïnstalleerd te worden, respectievelijk als agent municipal en adjoint municipal van de gemeente Spaubeek. In Anno VII (1798/1799) vinden wij echter J.M.Banens weer als agent municipal. Terloops zij hier vermeld, dat deze Banens diverse functies bekleedde. Van beroep landmeter, was hij achtereenvolgens maire, agent municipal, percepteur van de directe belasting in Geleen en Spaubeek en commis griffier van het vredestribunaal van Oirsbeek en na de Franse tijd was hij nog lang ontvanger van de gemeente Spaubeek Met de instelling van de prefecturen in 1800 vervalt de administratieve kantonnale indeling en daarmee de kantonsmunicipaliteiten.
Spaubeek wordt nu weer een zelfstandige gemeente; en daar zij minder dan 2500 inwoners telt, komen er een maire en één adjoint aan het hoofd te staan, die de administratieve functies van de vroegere agent municipal en adjoint, en de bestuursfuncties van de vroegere adminis-tration municipale de canton hebben te vervullen. Ook zal er een conseil municipal zijn, dat elk jaar op 15 pluviose (4 febr.) zal bijeenkomen en dan 14 dagen bijeen kan blijven. In het jaar VIII (1799/1800) ziet het bestuurslichaam van Spaubeek er aldus uit: J.Banens, maire; H.Snijders, adjoint; raadsleden zijn: J.P.Eussen, J.M.Henssen, C.Peulen, J.L.Heyns, J.W.Wouters, G.Geurts, Th.Moonen en J.H.Campo. Dit is dus de eerste gemeenteraad van Spaubeek. In het jaar XIII (1804/1805) hebben wij een nieuwe maire en adjoint gekregen Het zijn respectievelijk: H.Snijders en M.Peulen. Zij bleven in functie tot aan het vertrek van de Fransen in deze streken in 1814. De verbonden legers rukten in januari 1814 de departementen op de linker Rijnoever binnen en bezetten die. Deze gebieden werden nu voorlopig bestuurd door de generaals der verbon-denen. De bevrijding van de Fransen bracht geen directe veranderingen in het plaatselijke bestuur. In een arrêté van 11 maart 1814 van de Gouverneur-Generaal van de Nederrijn wordt bepaald, dat de maire burgemeester zal heten en de municipaalraden in de dorpen: Schepenen.
In aug. 1814 ontvangt J.M.Banens, de percepteur der belasting van Geleen en tevens percepteur van Spaubeek, een brief van o.a. de volgende inhoud: “Le directeur du cercle à monsieur le per-cepteur de Geleen. Je m’mpress de vous informer que son excellence Monseigneur de Gou-verneur du bas Rhin et Rhin moyen vient d’ordonneur par une decision en date du 8 de ce mois, que l’administration ainsi que la comptabilité des communes du cercle de Maastricht situeés à la rive droite de la Meuse seront reunies au cercle de Ruremonde. Par suite de ce changement toutes vos repations avec le bureau du recevendu cercle etabli à Maastricht doivent entièrement cesser à dater de ce jour et tous les derniers, provenant des recettes don’t vous êtes chargées, doivent se verser dans la caisse de l’arondissement de Ruremonde “. Spaubeek wordt, wat betreft administratie en comptabiliteit onttrokken aan Maastricht en nu gevoegd bij Roermond.
Lang kan dit echter niet geduurd hebben en wij hebben geen enkel stuk gevonden, waaruit blijkt, dat de “cercle de Ruremonde” haar aanwijzingen geeft in zake administratie en comptabiliteit van de gemeente Spaubeek. In tegendeel de rekeningen van het jaar 1814 wordt in het jaar 1817 in Maastricht goedgekeurd door “Les Etats deputés”. Het militair bestuur over deze landen was echter maar tijdelijk en het Congres van Wenen in 1815 maakte een einde aan de verwarring, die er bestond over de vraag, wie in deze streken souverein was en hoever zijn macht zich uitstrekte. Er werd beslist, dat de landstreken gelegen op de rechter oever van de Maas en die voor 1794 Staats waren geweest, aan Nederland zouden komen. De tussenruimten moesten worden aangevuld. Deze grensafbakening komt practisch nog geheel overeen met de tegenwoordig bestaande. Het bestuur in de provincie werd nu opgedragen aan een Gouverneur des Konings, die 16 sept. 1815 in functie trad.
Voor Spaubeek is echter van belang het reglement voor het bestuur der plattelandsgemeenten in Limburg, ingevoerd bij K.B. 14 febr. 1818 No. 95. In gevolge dit reglement kan aan het hoofd van iedere gemeente een schout, benoemd door de koning, bijgestaan door twee schepenen staan en een gemeenteraad. Deze schepenen werden uit de gemeenteraadsleden benoemd door de Gedeputeerde Staten op voordracht van de Gemeenteraad. Ook een gemeen-tesecretaris en een ontvanger werden op dezelfde wijze benoemd. De gemeenteraadsleden werden eveneens benoemd door de Ged. Staten, voor de 1ste maal onmiddellijk en vervolgens op voordracht van de gemeenteraad, uit een opgave van een dubbeltal kandidaten (art.22). In gemeenten van meer dan 500 zielen (Spaubeek) bestaat de gemeenteraad uit 12 leden, schout en schepenen inbegrepen.Tot aan de invoering van dit reglement in onze gemeente was het bestuur nog op Franse leest geschoeid De rekening van het jaar 1818 wordt nog afgehoord door de Maire, één adjoint en de raadsleden. Le maire is nu J.W. Eussen.
Het is niet precies na te gaan, wanneer hij, H.Snijders, die tot 1814 maire bleef, heeft opgevolgd. In 1815 hoort JW.Eussen, reeds in qualiteit van maire, de gemeenterekening af. Gedurende de tweede helft van 1819 werd het voornoemde reglement van het bestuur voor het platteland ten uitvoer gebracht. De maire noemde zich voortaan schout; hij installeerde een nieuwe gemeenteraad; schepenen werden door de Ged. Staten benoemd, zodat het nieuwe gemeentebestuur er aldus uitzag: J.Eussen schout, J.L.Reyns en J.M.Campo schepenen; raadsleden J.M.Zelis, C.Peulen. H.Muylkens, M.Wouters, C.Otermans, M.Vroemen en G.Geurts. Bovendien werden er nog een gemeentesecretaris en ge-meenteontvanger benoemd en instructies voor hen opgesteld. In het reglement op het bestuur ten platte lande, vastgesteld bij K.B. van 23 juli 1825, werd de naam schout veranderd in burgemeester en de naam schepenen in assessoren. Naast de burgemeester, die door de koning benoemd werd, werden nu ook de assessoren vanwege den ko-ning, door zijn commissaris in de provincie benoemd uit de aanwezige leden van de Gemeenteraad. Deze laatsten werden benoemd door de Staten, na alvorens daar omtrent het plaatselijk bestuur te hebben gehoord.
De gemeenteraad, inclusief burgemeester en assessoren, bestond uit een aantal van zeven of negen personen, naar gelang de Prov. Staten zou bepalen (art.2). “Verder zal er bij het plaat-selijk bestuur een secretaris zijn, die door den koning zal worden benoemd op voordracht van de gemeenteraad. De gemeenteontvanger zal echter door de Prov. Staten worden benoemd, eveneens op voordracht van de gemeenteraad”. In 1830 overstroomden de Belgische vrijcorpsen Limburg. Ook in Spaubeek werd de bekende proclamatie van Willem, Prins van Oranje, gegeven te Antwerpen, den 5e october 1830, afge-kondigd en vervolgens de besluiten van de voorlopige Belgische regering aangeplakt. Zo werd afgekondigd, dat in de steden en plattelandsgemeenten de notabelen zullen worden bij-eengeroepen, om over te gaan tot het kiezen van een burgemeester, schepenen of assessoren en raadsleden. Notabelen zijn zij, die een bepaalde som aan belasting betalen en zij, die een vrij beroep uitoefenen. Zo vond dan in Spaubeek op 27 oct. 1830 de vergadering van genoemde nota-belen, 27 in aantal, plaats voor het kiezen van een burgemeester, assessoren en leden van de gemeenteraad. Zij stond onder het voorzittersschap van J.M.Banens, gemeenteontvanger, als oudste der vergadering. De vier notabelen van de gemeente, t.w. P.J Rombout, J.A. Hennen, G.Geurts en M.Vroemen, voegden zich bij hem als stemopnemers voor het kiezen van een definitief college van stemopnemers.
Als zodanig werden gekozen J.A.Hennen, G.Geurts, M.Vroemen en J.H.Hensen met F.J. Rombouts als secretaris.Ten slotte vond dan de verkiezing plaats van de burgemeester, assessoren en gemeenraadsleden, zijnde: tot burgemeester werd gekozen J.A.Eussen met 27 stemmen (er zij hier aangemerkt, dat deze J.A.Eussen al onder het Nederlands-Gouvernement in 1829 tot burgemeester was benoemd); tot respectievelijk 1e en 2e assessor C.Vroemen met 18 stemmen en J.A.Hennen met 21 stemmen; tot raadsleden J.M.Henssen met 27 stemmen, P.M.Heynen met 23 stemmen, J.Erkens met eveneens 23 stemmem en J.Muylkens met 18 stemmen. De goedkeuring op deze verkiezing werd 11 nov. 1830 verleend door de (nu Belgische) gouverneur, die zijn residentie had in Hasselt.Wat betreft de secretaris en de ontvanger, deze moesten krachtens een besluit van het “Gouvernement provisoire”d.d. 28 oct. 1830 respectievelijk door de gemeenteraad worden benoemd en door de gouverneur der provincie op voordracht van drie kandidaten van de gemeenteraad. De invoering van de Belgische gemeentewet van 30 maart 1836 bracht weer nieuwe bepalingen met zich mede.
De gemeenteraad trad hierin op de voorgrond. De raadsleden worden rechtstreeks gekozen door kiesgerechtigde inwoners. Burgemeester en schepenen (nu weer i.p.v. assessoren) werden benoemd door de koning uit leden van de raad. Het aantal raads-leden zal in een gemeente als Spaubeek zeven bedragen. Zo kwam dan onder voorzitters-schap van burgemeester J.A.Eussen een nieuwe raad bijeen. Zij bestond uit de burgemeester, G.Vroemen en J.A.Muylkens, schepenen en als raadsleden de volgende personen J.Erkens, J.Muylkens, P.M.Heynen en J.Boschouers. Krachtens art. 61 van genoemde gemeentewet legden de schepenen en raadsleden de volgende eed af in handen van de burgemeester: ”Ik zweer getrouwheid aan de Koning, gehoorzaamheid aan de grondwet en aan de wetten van het Belgische volk”. Voordat zij deze eed aflegden, werden zij ook krachtens hetzelfde art. 61 door de burgemeester er aan herinnerd, “dat het decreet van eeuwige uytsluyting der leden van de familie van Oranje-Nassau van alle magt in België, deel uitmaakt van de constitutie”.Deze installatie en eedsaflegging geschiedde op 10 nov. 1836. De burgemeester had reeds zijn eed afgelegd in handen van de district commissaris op 10 november.
De benoeming van se-cretaris en ontvanger komt aan de gemeenteraad, onder voorbehoud van goedkeuring door de “Deputation permanente du conseil provincial”. Bij het Londens tractaat van 19 april 1839 werd het tegenwoordige gebied van Limburg weer toegewezen aan Koning Willem I, die het afstond aan de Staat der Nederlanden. In juni rukten de Nederlandse troepen deze streken binnen, op de voet gevolgd door commissarissen, die be-last waren met het voorlopig bestuur der weder in bezit genomen landstreken in Limburg. Er werd bepaald, dat alle ambtenaren hun bedieningen voorlopig mochten blijven vervullen. 19 oct. 1839 werd vastgesteld, dat in afwachting van een definitieve regeling, de burgemeester en de secretaris van de koning zouden worden benoemd, de schepenen, de raadsleden en de ont-vanger door de voornoemde commissarissen. Tengevolge van vacatures, ontstaan in de gemeenteraad, worden nu in Spaubeek benoemd: J.A. Muylkens tot schepen en J.Erkens, J.Muylkens en P.M.Heynen tot raadsleden. Zij leggen ook weer een eed of belofte van trouw af aan het nieuwe gouvernement.
De practische nieuwe grondwet van 1848 eiste een gemeentewet, die als geesteskind van Thorbecke in 1851 tot stand kwam. Het bestuur van de gemeente zal voortaan bestaan uit een Burgemeester, College van Burge-meester en Wethouders en een raad, welke gekozen wordt door gemeentenaren, welke een bepaald bedrag betaalden aan belasting. Het aantal raadsleden zal bestaan uit zeven, althans voor gemeenten, die minder dan 3000 inwoners hebben. Deze raadsleden hadden zes jaar zit-ting. Een derde trad om de twee jaar af, maar was terstond herkiesbaar. De burgemeester werd voor de tijd van zes jaar door de koning benoemd. De wethouders werden in gemeenten met minder dan 2000 inwoners door de raad uit diens midden benoemd; gekozen voor zes jaar treedt de helft om de drie jaar af en is herkiesbaar. Zo werden op 16 oct. 1851 als wethouders van Spaubeek gekozen G.Vroomen met 5 stemmen en J.A Muylkens met 4 stemmen. De se-cretaris en ontvanger zullen voortaan door de raad worden benoemd, geschorst of ontslagen, op voorstel van burgemeester en wethouders. Tot op de dag van heden is hierin geen aanmerkelijke verandering meer gekozen.
Lijst van burgemeesters
- 1792 A.Hensen
- 1794 G.Geurts, H.Snijders
- 1794-1796 J.M.Banens (maire)
- 1796 P.Mevis (agent municipal)
- 1798-1800 J.M.Banens (agent municipal)
- 1800-1804 J.H.Banens (maire)
- 1804-1814 H.Snijders (maire)
- 1814-1827 J.W.Eussen (schout)
- 1827-1829 J.M.Zelis
- 1875-1887 J.A.Kallen
- 1829-1875 J.A.Eussen
- 1887-1895 J.A.Eussen
- 1895-1908 M.H.Kerckhoffs
- 1908-1933 J.Schutgens
- 1933-1934 W.A.Merkus
- 1934-1962 J.H.J.Visschers
Lijst van wethouders
- 1794-1796 H.Snijders
- 1893-1899 P.L.H.Pijls
- P.Heynen (adjoint)
- 1895-1896 A.W.Wouters
- 1796-1804 H.Snijders (adjoint municipal)
- 1896-1899 J.M.Otermans
- 1818 J.M.Zelis
- 1899-1904 J.H.Moonen
- 1819-1825 J.L.Heijns, J.M.Campo (schepenen)
- 1899-1905 J.Schutgens
- 1825-1830 G.Geurts, M.Vroemen (assessoren
- 1904-1907 J.J.Schutgens
- 1830-1836 J.A.Hennen
- 1905-1911 N.A.Meens
- 1830-1857 G.Vroemen
- 1907-1909 J.P.H. Maasse
- 1835-1855 J.A.Muijlkens
- 1909-1914 P.J.Jötten
- 1855-1857 L.Caselli
- 1911-1912 J.W.H.Welzen
- 1857-1865 J.Bemelmans
- 1912-1914 P.M.Mullens
- 1864-1875 L.Caselli
- 1914-1917 J.H.Meijers
- 1865-1869 J.H.Muijlkens
- 1914-1918 J.H.Janssen
- 1869-1875 J.Bemelmans
- 1917-1918 P.J.Jötten
- 1875-1884 J.A.Eussen
- 1918-1923 P.J.Francken
- 1875-1878 J.F.Mevis
- 1920-1923 J.N.Janssen
- 1878-1880 L.Caselli
- 1923-1927 P.W.Huismans
- 1880-1881 H.H.Kerckhoffs
- 1923-1931 J.P.Maes
- 1881-1887 J.H.Riga
- 1927-1931 J.H. v.d. Wall
- 1884-1887 A.H.Caselli
- 1931-1935 J.P.Otermans
- 1887-1889 J.A.Kallen
- 1931-1935 F.H.G.Welzen
- 1889-1893 P.N.Diederen
- 1935 N.L.L.Jötten
- 1887-1895 F.J.Moonen
- 1935 J.P.Maes
Raadsleden
- 1799-1800 en 1804-1805 J.P.Eussen
- 1799-1800 en 1807 J.M.Campo
- 1799-1800 en 1802-1803 J.N.Henssen
- 1799-1800 en 1804-1805 C.Peulen
- 1799-1800 J.L.Reins
- 1799-1800 J.W.Wouters
- 1799-1800 G.Geurts
- 1799-1800 Th.Moonen
- 1802-1803 en 1804-1805 S.Moonen
- 1804-1805 Th.Moonen
- 1807 M.Heijnen
- 1807 G.Schutgens
- 1807 J.W.Wouters
- 1807 J.H.Zelis
- 1807 G.Cuijpers
- 1816 M.Heijnen
- 1816-1817 J.H.Zelis
- 1816-1820 J.P.Eussen
- 1816-1820 J.M.Campo
- 1816-1820 J.L.Reijns
- 1816-1826 J.L.Reijns
- 1817-1820 G.Schutgens
- 1820-1825 C.Otermans
- 1820-1825 M.Vroemen
- 1820-1825 G.Geurts
- 1820-1825 H.Muijlkens
- 1820-1829 M.Wouters
- 1825-1830 J.Houtvast
- 1825-1836 J.H.Henssen
- 1829-1832 J.Erkens
- 1830-1843 J.Muijlkens
- 1830-1846 P.M.heijnen
- 1836-1840 J.Boschouwers
- 1840-1859 J.Wouters
- 1843-1852 J.M.Adriaens
- 1846-1849 C.Heijnen
- 1849-1855 L.J.P.W.Caselli
- 1852-1855 L.F.Smeijsters
- 1852-1857 J.Bemelmans
- 1855-1863 F.Mennens
- 1855-1875 J.F.Mevis
- 1857-1863 P.N.Otermans
- 1859-1861 J.Th.Pijls
- 1861-1868 M.Heijnen
- 1863-1864 L.J.P.W.Caselli
- 1863-1865 J.H.Muijlkens
- 1864-1867 P.M.Diederen
- 1865-1869 W.Savelberg
- 1865-1870 P.H.Geurts
- 1867-1873 J.H.L.G.Pijls
- 1868 J.J.Bemelmans
- 1869-1875 J.A.Kallen
- 1871-1878 J.W.H.Zemacker
- 1873 J.Th.Pijls
- 1875-1876 M.H.Kerckhoffs
- 1875-1885 J.N.Otermans
- 1878-1896 J.H.Liga
- 1878-1881 P.L.H.Pijls
- 1879 L.J.P.W.Caselli
- 1881-1884 P.J.Moonen
- 1885-1887 J.A.Eussen
- 1885-1888 P.M.Moonen
- 1887-1889 P.H.Diederen
- 1887-1895 P.L.H.Pijls
- 1888-1889 J.M.Moonen
- 1889-1895 A.R.Wouters
- 1893-1905 A.Meens
- 1895-1905 J.J.Schutgens
- 1896-1899 A.W.Wouters
- 1899-1904 P.H.Moonen
- 1899-1909 P.J.Jötten
- 1904-1908 J.P.Maase
- 1905-1911 J.W.H.Welzen
- 1905-1911 J.A.Stassen
- 1908-1912 P.M.Mullens
- 1908-1913 J.H.Janssen
- 1909-1919 J.P.H. Moonen
- 1911-1913 H.A.Meens
- 1911-1918 L.Eussen
- 1912-1914 J.H.Meijers
- 1915-1919 P.J.Vrancken
- 1913-1923 J.P.Stassen
- 1914-1917 P.J.Jötten
- 1917-1919 P.L.Mevis
- 1919-1924 P.H.Maes
- 1919-1927 H.A. v. d. Wall
- 1919 G. Welzen
- 1919 J.N.Janssen
- 1924-1927 W.Kerckhoffs
- 1927-1931 P.M.Huismans
- 1927 J.H.Meijers
- 1931 P.H.Schutgens
- 1931 A.H. v.d. Wall
- 1931-1935 J.P.Otermans
- 1935 J.L.Janssen
Secretarissen:
- 1814-1820 J.W.Eussen
- 1820-1829 J.M.Zelis
- 1829-1875 J.A.Eussen
- 1875-1895 J.A.Kallen
- 1887-1895 J.A.Eussen
- 1895-1908 M.H.Kerckhoffs
- 1908-1909 G.J.M.Lemmens
- 1909-1935 J.P.H.Maase
- 1935 J.H.J.Visschers
Ontvangers
- 1797-1833 J.M.Banens
- 1834-1839 J.J.Pijls
- 1840-1867 J.Muijlkens
- 1868-1870 F.Hennen
- 1871-1921 J.W.H.Hennen
- 1922-1939