In 1994, bij gelegenheid van het feit dat Beek vijftig jaar was bevrijd, gaf de Stichting Herdenking Oorlogsslachtoffers Beek, samen met de Heemkundevereniging Beek, een boek uit onder de titel Een voetnoot bij de wereldgeschiedenis. Hierin hebben wij getracht een volledig overzicht te geven van alle met Beek verbonden mensen, die om het leven kwamen als gevolg van de Tweede Wereldoorlog. De namen van al die personen werden destijds opgenomen op het oorlogsmonument bij de Martinuskerk.
Onder de slachtoffers waren ook twaalf joodse inwoners van Beek. Destijds was er echter één probleem. Van het Beekse meisje Ruth Bogen hadden wij geen bewijs van overlijden.
Wij schreven destijds:
“Het gezin Bogen-Hertz was bekend in Beek, toen het er in januari 1939 naar toe vluchtte [vanuit het Duitse Keulen]. De vader van Luïse Bogen-Hertz was in Beek geboren; een broer van vader, Max Hertz, woonde in Beek, Maastrichterlaan 25; en een zusje van mevrouw Bogen, Bertha Hertz, woonde eveneens in Beek, gehuwd met Jan Nicolaas Spronken. De familie Bogen was bevriend met de Beekse familie De Leeuw. Het gezinnetje, Samuel Bogen, Luïse Bogen-Hertz en hun zevenjarig dochtertje Ruth, heeft langer dan een jaar in Beek naar een woning gezocht, die niet te vinden was. Tijdelijk werd inwoning geregeld bij hun oom Max. Toen deze in het voorjaar van 1940 verhuisde naar Amsterdam, was er voor de familie Bogen geen plaats meer in de herberg. In de dagen rond de Duitse inval verhuisde het gezin naar Westerbork. Het latere doorvoerkamp was toen nog een door de Nederlandse regering in het leven geroepen centrum voor Duitse asielzoekers, meest joden. In de loop van 1941 kreeg Westerbork de status van Durchgangslager, dat wil zeggen verzamelplaats voor joden, die wachtten op hun deportatie naar Polen. De Duits-joodse vluchtelingen, die het kamp bewoonden, zaten als ratten in de val: het waren de eerste bewoners van het Durchgangslager.
Toch ontleenden zij ook een zekere bescherming aan het feit dat zij de eersten waren. Velen, zo ook Samuel Bogen, kregen een functie in de kamporganisatie. Zo kon het gebeuren dat zij pas Westerbork verlieten als laatste groep. De familie Bogen werd gedeporteerd op 6 september 1944, en niet naar Auschwitz, maar naar het Altersgetto Theresiënstadt bij Praag. Vanuit Theresiënstadt hebben wij geprobeerd hun spoor te volgen. Samuel en Luïse zijn vanuit Theresiënstadt op 4 oktober op transport gesteld naar Auschwitz, en aldaar bij aankomst vergast. Van hun dochter Ruth, geboren 1 mei 1932, ontbreekt verder elk spoor. Zij is niet gedeporteerd. Er is geen lijst van degenen die op 6 mei 1945 in Theresiënstadt zijn bevrijd. Misschien was Ruth daarbij. Misschien ook is zij overleden in het kamp. Het is echter geenszins onmogelijk dat het Beekse meisje Ruth Bogen, gevangene nr. XXIV-7-75, op dit moment nog leeft. In Israel/ In Amerika?”
Dat was onze kennis van 1994. Bij een hernieuwd onderzoek naar het lot van een aantal Limburgse joodse slachtoffers uit de Tweede Wereldoorlog konden wij opnieuw het archief raadplegen van het Herinneringscentrum Westerbork. Tot onze verbazing was er nu (in 2008) wel via het Internationale Rode Kruis een bericht van overlijden van Ruth ontvangen. Zij blijkt toch met haar ouders te zijn meegegaan van Theresiënstadt naar Auschwitz, en daar op 6 oktober 1944 te zijn vergast, samen met haar moeder. Er blijkt in de burgerlijke stand van de toenmalige gemeente Westerbork ook een overlijdensakte te zijn opgemaakt, en wel in 1973. En er wachtte ons ook een verrassing. Er bleek zelfs een fraaie foto van Ruth en haar moeder te zijn, die was tevoorschijn gekomen uit het fotoalbum van een ander oud-lid van de kampstaf, een zekere Gotschalk. Wij drukken de foto hierbij af.
In het citaat uit ons boek uit 1994 staan nog twee fouten. De familie Bogen is al in Beek ingeschreven op het adres Maastrichterlaan 25 op 27 november 1938, en niet pas in januari 1939. Vader Samuel heeft na de vlucht van het gezin officieel gewoond op vier verschillende adressen: in Beek, Maastricht, Beesel en Rotterdam. Hij verhuisde al op 23 maart 1940 vanuit Rotterdam naar het vluchtelingenkamp Westerbork, waar zijn vrouw en dochter zich op 9 mei vanuit Beek bij hem voegden. Hij stond ingeschreven onder het beroep Kaufmann, en kreeg een plaats in Westerbork als lid van het kamppersoneel, de Gruppe Stammlager. Op 4 september 1944 werd het gezin afgevoerd naar Theresiënstadt, en van daaruit op 4 oktober naar Auschwitz. Zoals gezegd, moeder en dochter werden bij aankomst vergast. Samuel werd echter als arbeider in het concentratiekamp ingeschreven. Hij was lid van het ‘Arbeitskommando Melk’.Voor de bevrijders uit werd hij, met de andere overlevenden van Auschwitz, naar het westen gedreven in een van de beruchte Dodenmarsen. Hij overleed onderweg op 28 maart 1945.