Het ‘Monument voor de Gedeporteerde Zigeuners’ in Beek is opgericht ter nagedachtenis aan de negen leden van de zigeunerfamilie Franz (vader, moeder, vier zoons en drie dochters), die op 16 mei 1944 in Beek werden opgepakt en via het doorgangskamp Westerbork naar Auschwitz, Ravenbrück of Buchenwald zijn weggevoerd. Slechts drie van hen hebben de oorlog overleefd. Het gedenkteken is geplaatst op de locatie waar hun woonwagen stond.
Vader Johann Franz was geboren in Amsdorff in Oost-Pruisen. Aanvankelijk handelde hij in paarden, maar op een gegeven moment ging hij viool spelen op feesten en kermissen. Ook gaf hij voorstellingen met een marionettentheater dat voor hem was gemaakt door een Beekse timmerman.
Tegen het einde van de jaren dertig was de heide van Beek een tijdlang de standplaats van de woonwagen van de familie Franz. In 1943 kregen woonwagenbewoners van de bezetter een verbod opgelegd om nog verder rond te trekken en werden ze geconcentreerd in bewaakte verzamelcentra. Om hieraan te ontkomen had het gezin van Johann Franz zijn intrek genomen in een onbewoonbaar verklaarde woning in Bocholtz. Maar de familie moest op last van de burgemeester vertrekken en zich vestigen in het verzamelkamp te Maastricht. Johann Franz zag echter kans een weitje in Beek te pachten en kreeg toestemming daar met zijn familie naartoe te gaan.
Op 16 mei 1944 werden door heel Nederland zigeuners gearresteerd. Ze bleken makkelijk op te sporen, doordat ze in Den Haag centraal geregistreerd stonden. NSB-burgemeester Regout van Beek stuurde twee agenten naar de Kattewei, waar de woonwagen van de familie Franz stond en liet de negen gezinsleden van hun bed lichten. Een inwoner van Beek herinnert zich de dag dat de zigeunerfamilie Franz voorgoed uit Beek verdween: ‘Ik kwam er altijd graag. Altijd was er muziek. De mannen zaten op het trapje met hun viool. En die meiden, die mochten er zijn. Toen ik ’s morgens naar de koel ging, had ik niets in de gaten. Alles was stil. Toen ik ’s avonds thuiskwam, waren de woonwagens weggesleept door de gemeente. We hebben er thuis niet meer over gepraat. Mijn ouders vonden het toch al niet zo prettig dat ik met zigeuners omging.’
Zoon Jozef Franz, die getrouwd was en met zijn Nederlandse vrouw en twee kinderen in de Kloostersteeg in Beek woonde, zag kans naar België te ontsnappen. Hij zou de oorlog overleven.
In het gemeentehuis mocht het enige lid van de zigeunerfamilie dat kon lezen, het arrestatiebevel inzien. Daarna werd het gezin onder politiebewaking via Zwolle naar het doorgangskamp Westerbork gebracht. Toen zij in Westerbork aankwamen, werden ze kaalgeschoren en moesten ze in bad. Zelfs hun muziekinstrumenten werden ontsmet.
Op 19 mei 1944 werd de familie Franz naar het vernietigingskamp Auschwitz getransporteerd. Ze moesten met 80 personen in één wagon. Alle zigeuners werden in een speciaal deel van het kamp ondergebracht, het Zigeunerlager. Op de onderarmen werden kampnummers getatoeëerd. In het kamp moesten de mannen vrachten versjouwen en deden de vrouwen graafwerk. Als de crematoria overbelast raakten, dolven ze massagraven. Zilla Franz (een van de dochters van Johann) moest eens bloedvlekken van de muur wassen, nadat een kampbeul daartegen een kind had doodgeslagen.
Op 31 juli 1944 moesten alle 6.000 zigeuners uit het kamp aantreden. Alle ouderen, zieken, zwakken en kinderen werden uit de kampbevolking gehaald. Ook vader Johann en moeder Ernestine Franz. Zij zouden in de nacht van 31 juli op 1 augustus met bijna 3.000 anderen worden vergast. De overige 3.000 zigeuners werden ‘Arbeitsfähig’ verklaard, onder wie zeven kinderen van het gezin Franz. Zij waren tussen de 16 en 30 jaar. Alleen de twee jongste dochters Zilla en Medie en de jongste zoon Eifa zouden de oorlog overleven. De oudste dochter Buntla stierf in Ravensbrück. De zoons Hans en Peppi kwamen om in Buchenwald. Zoon Shani zag nog kans een briefkaart te versturen naar Beek met als enige tekst: ‘Stuur me alsjeblieft een pak met eten’. Hij bezweek in Sachsenhausen.