De op 2 december 1987 te Beek opgerichte Stichting Herdenking Oorlogsslachtoffers Beek stelt zich ten doel, op een verantwoorde en toekomstgerichte manier, de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog en van andere oorlogen en vredesmissies te herdenken.
De slachtoffers worden niet alleen herdacht, maar de Stichting probeert ook de inwoners van Beek aan het denken te zetten over de vraag hoe het mogelijk was, dat in het hart van modern Europa een misdadig regime aan de macht kon komen, en hoe het mogelijk was, dat veel goedwillende mensen niet in staat waren de rampen te voorkomen. De oorlog en de Holocaust worden daarmee binnengehaald als onderdeel van ons zelf en niet meer als iets van “toen” en “hen”. De Stichting probeert dan ook paralellen te trekken tussen verleden en heden. Een bijdrage leveren aan bewustwording over racisme, uitsluiting, oorlog en geweld hoort dan ook wezenlijk bij de doelstelling van de Stichting.
De stichting heeft een eigen website: https://www.dodenherdenking-beek.nl. Op deze website vindt u o.a. een grote hoeveelheid documentatie in de vorm van verhalen en boeken over Beek ten tijde van de Tweede Wereldoorlog. Een aantal daarvan is geschreven in samenwerking met de Heemkundevereniging Beek. Ook zijn veel documenten en foto’s uit het archief van de Heemkundevereniging gebruikt.
Eva Hellendag werd in Koblenz geboren als dochter van de de in Beek geboren Moses Sali (Simon) Hellendag en Antonie Loebenberg. Ze overleefde de oorlog en schreef een boek over haar ervaringen : “Lebensweg einer Koblenzer Jüdin” of “Ungebrochen durch die Hölle”. In het PDF document hieronder kunt u een samenvatting daarvan in het Duits lezen die door Lilo Heine werd geschreven onder de titel “Jugend unter der Nazi-Diktatur” (klik op het plaatje om het document te openen).
Eva’s ouders, Simon en Antonie Hellendag, links en rechts, in het midden Eva en de huishoudster Käthe Knopp.
Op 16 mei 1944 worden in 21 Nederlandse gemeenten Sinti, Roma en woonwagenbewoners gearresteerd. In Amsterdam worden 22 Sinti uiteindelijk weer vrijgelaten nadat agent Jaap Knol verschillende horecaondernemers laat verklaren dat zij als muzikanten onmisbaar zijn voor het lokale nachtleven, vaak ook door de bezetter bezocht. In Doetinchem doet circusdirecteur Toni Boltini zich voor als SS-officier en overtuigt de bewakers dat de gearresteerde Sinti-familie, waaronder de beroemde muzikant Tata Mirando, moet optreden voor de Wehrmacht. Andere familieleden worden wel op de trein gezet, maar missen vanwege een technisch mankement de aansluiting naar Westerbork. 22 Roma die na een tip van het verzet uit IJsselstein weten te vluchten, worden later in Deil alsnog opgepakt.
De helft teruggestuurd
Uiteindelijk komen er op de dag van de razzia 576 personen aan in Westerbork. Daar blijkt dat de beschrijving ‘alle personen, die op grond van hun uiterlijk, hun zeden en gewoonten als zigeuners of als zigeunerhalfbloeden kunnen worden aangemerkt, zoomede alle personen, die naar de geaardheid der zigeuners rondtrekken’ uit het telex-bericht door sommige gemeenten te vrij is geïnterpreteerd. Kampcommandant Gemmeker haalt 276 ‘Arische’ woonwagenbewoners, de meesten uit Utrecht en Zutphen, uit de rij en stuurt hen weer terug. Ook worden zo’n zestig Sinti en Roma weer vrijgelaten omdat zij een Italiaans, Duits, Guatemalaans of ander buitenlands paspoort bezitten.
De overige 245 personen worden geregistreerd, kaalgeschoren, ontluisd, gekeurd, van hun bezittingen ontdaan en opgesloten in militaire barakken. Op 19 mei 1944 worden alle mannen, vrouwen en kinderen op het Zigeunertransport gezet en naar Auschwitz gedeporteerd. Van deze gebeurtenis is ook de beroemde Westerborkfilm gemaakt door Rudolf Breslauer. Het Sinti-meisje Settela Steinbach dat in de film voorkomt staat na de oorlog internationaal symbool voor de Jodenvervolging. Pas in de jaren ‘90 wordt haar ware identiteit bekend.
Settela Steinbach
Zigeunerlager
In Auschwitz worden de Sinti en Roma naar een apart Zigeunerlager gebracht, dat vlak naast het crematorium ligt. Families blijven bij elkaar, zij die het overleven vertellen verschrikkelijke verhalen. Het is een graag bezochte plek van de beruchte kamparts Josef Mengele, die kinderen uitkiest voor experimenten en mensen injecteert met vloeistoffen waarna veel van hen overlijden of verlamd raken. Anderen bezwijken vaak al voor ze naar de gaskamer worden gevoerd aan honger of ziektes.
In juli 1944 wordt de toestand in het Zigeunerlager zo ondragelijk dat de Sinti en Roma in opstand komen. De kampbewaking is vooraf ingelicht en de opstand wordt direct neergeslagen. Wie nog kan werken, wordt vervolgens naar werkkampen gestuurd: mannen naar Buchenwald, vrouwen naar Ravensbrück. De ± 2.900 achtergebleven vrouwen, kinderen en ouderen worden in de eerste nacht van augustus vergast.
Niet erkend leed
In totaal worden naar schatting zo’n 500.000 Sinti en Roma, de helft van de Europese bevolking, tijdens de Tweede Wereldoorlog omgebracht. Van de 245 Nederlandse Sinti en Roma die op 19 mei 1944 naar Auschwitz zijn gedeporteerd, keren er uiteindelijk 32 terug. Naar schatting werd ongeveer de helft van alle Nederlandse Sinti en Roma vanuit Westerbork afgevoerd.
Maar hoewel het eerste Zigeunermonument ter wereld in 1978 wordt onthuld in Amsterdam, blijft het oorlogsleed van Sinti en Roma in Nederland zwaar onderbelicht en wordt het nauwelijks erkend. In een overheidsonderzoek naar rechtsherstel in de jaren ‘90, waarin wordt geconcludeerd dat er onvoldoende aandacht is geweest voor het leed van de Joodse bevolking, wordt een halve pagina gewijd aan Sinti en Roma. Ook worden door het Rode Kruis verschillende overlevenden niet geloofd, als zij zeggen dat zij hun verwondingen in de kampen hebben opgelopen. Anderen moeten kunnen aantonen dat zij vanwege hun ‘Zigeuner-zijn’ zijn gearresteerd en niet vanwege ‘asociaal gedrag’ om aanspraak te maken op een Uitkering Oorlogsslachtoffers.
Dat dit nooit meer mag gebeuren wordt al sinds 1945 gezegd, maar het gebeurt nog steeds. Daar mogen we niet van wegkijken. (Anjes Wolfs-Driessen, dochter van overlevende Sintezza Mädie Franz)
Toch lijkt er langzaam meer aandacht te komen voor deze geschiedenis. Op het nieuwe Holocaust Namenmonument, dat in september 2021 wordt onthuld, zullen voor het eerst ook de namen van overleden Sinti en Roma staan.Verhalen van overlevenden en nabestaanden komen ook vaker naar buiten. “Er is binnen de gemeenschap heel lang gezwegen”, zegt Anjes Wolfs-Driessen. “Mijn moeder wilde er ook niet over praten, dat is ze pas later in haar leven gaan doen.” Mädie Franz werd in Beek gearresteerd en overleefde Auschwitz, Ravensbrück en Flossenburg/Wolkenburg. Anjes hoopt dat het boek dat ze vorig jaar over haar moeders ervaringen schreef duidelijk maakt waar vooroordelen toe kunnen leiden, ook na de oorlog: “Dat dit nooit meer mag gebeuren wordt al sinds 1945 gezegd, maar het gebeurt nog steeds. Daar mogen we niet van wegkijken.”
In het bijzijn van gouverneur Bovens en burgemeester Bastin-Boddin heeft op 16 mei de herdenking van de razzia op de Sinti plaatsgevonden. Op deze datum herdenken we dat het 75 jaar geleden is dat een aantal in Limburg wonende Sinti families zijn gedeporteerd. Velen van hen lieten het leven in een van de concentratiekampen waarin zij terecht kwamen.
Stichting Kleeza in beek organiseert de dodenherdenking van de Sinti. Tijdens de herdenking werd stil gestaan bij deze tragische gebeurtenis. De bijeenkomst bij het monumentje aan de Stegen 35 was indrukwekkend. Het samenzijn op het gemeentehuis maakte minstens zoveel indruk door de toespraken van de heer Weiss (voorzitter van de Stichting Kleeza) en gouverneur Bovens.
Dit portret is geschreven door Anjes Driessen, jongste dochter van Elisabeth (Mädie) Franz, overlevende van een gedeporteerde Sinti familie, vanuit Beek (Limburg) op 16 mei 1944, via kamp Westerbork op 19 mei 1944, naar concentratiekamp Auschwitz.
Ik vertel dit verhaal met veel respect voor mijn moeder en mijn familie. Helaas is mijn moeder op 21 november 2014 overleden, maar ze heeft mij veel verhalen verteld over haar familie en haar jeugd. Ook over de deportatie en haar ervaringen in Westerbork en Auschwitz. Ik ga niet alle verhalen in dit verslag vertellen, maar alleen de dingen die mij belangrijk lijken om de herinnering aan mijn familie vast te leggen en de levenswijze van de Sinti van toen te laten herleven. Sommige feiten heb ik uit boeken moeten halen en na moeten vragen aan instanties, daar ik mijn moeder niets meer kan vragen. Zoals uit het verhaal dat de toenmalige huisarts Dhr. H. van Rens uit Beek heeft gepubliceerd, ‘Een Voetnoot bij de Wereldgeschiedenis, Beek tijdens de Tweede Wereldoorlog’, uitgebracht in 1994 bij drukkerij Econoom bv Beek L. Dit boekje verscheen naar aanleiding van de onthulling van het monument op 16 mei 1993, door de burgemeester van Beek.
Het begin
Mijn familie van mijn moeders kant was een Sinti familie die rond 1924 vanuit Oostelijk Europa (Pruisen, Polen) naar het westen kwamen met een door paarden getrokken wagen. Ze verdienden de kost met de handel in paarden, met het maken van muziek en theater. Ze reisden rond door heel Europa en deden geregeld Nederland aan. Vooral in België en Zuid-Limburg waren ze vaak te vinden. Mam is als jongste dochter geboren op 29 februari 1928 in Waimes, dicht bij Malmedy in de Belgische Ardennen. Ze werd boven een cafeetje geboren waar de familie toen een feest muzikaal opluisterde. Mijn oma mocht boven in het bed van de eigenaresse bevallen en als dank werd deze mevrouw de peetmoeder van mam bij haar doop. Mam kreeg ook haar naam: Elisabeth. Haar Sinti naam werd Mädie, wat meisje betekent.
De familie reisde veel in Zuid-Limburg en voorzag in het levensonderhoud met musiceren, de handel in Hitten (een paardenras) en gaf voorstellingen met een groot marionettentheater gebouwd door een Beekse timmerman. Opa maakte de kleding van de marionetten zelf. De vrouwen droegen bij met het handelen in stoffen en manufacturen, van huis tot huis. Bij de bevolking die hen kende waren ze graag gezien maar bij anderen werden ze vaak met de nek aangekeken, bang dat ze hun kinderen zouden stelen. Volgens mijn moeder moesten ze daar alleen om lachen want wat moesten ze met NOG meer kinderen, ze hadden er zelf al genoeg.
Madie en Soela – 1946
De broers en de oudere zussen waren mooie mensen, dus geliefd bij de andere sekse, dit tot ongenoegen van de burgerouders. Tevens was mijn opa een zeer strenge man en mochten de kinderen niet zomaar weg bij de wagen. Vooral de meisjes werden goed in de gaten gehouden opdat ze geen schaamte over de familie brachten. Ze mochten bijvoorbeeld niet roken en niet gaan dansen. Opa was ook streng Katholiek. Mam vertelde verhalen waarin zij of haar broers en zus ook wel eens ongehoorzaam waren maar ook de consequenties droegen. Haar oudste zus was verantwoordelijk voor de jongeren en zorgde ervoor dat er orde en netheid heerste in het gezin.
Mijn moeder had naar eigen zeggen een hele fijne jeugd met liefde en respect, ze waren ook zeer hecht. Oma Ernestine was een rustige, lieve moeder die de meisjes, en ja, ook de jongens opvoedde met orde en reinheid. De gebruiken van Sinti met betrekking tot reinheid zijn zeer uitgebreid en het betreft hier niet alleen het schoon zijn op je lichaam. Zo was het heel gewoon dat de kleding van de heren en de dames gescheiden werden gewassen en ook de schone kleding mocht niet bij elkaar in de kasten en lade. Zo heeft mijn moeder mijn 2 twee zussen ( Erna, Anita ) en mij ook nog opgevoed. Alleen met wassen, dat gaat me te ver. Wel het scheiden in de kast van ondergoed, dat doen wij nog steeds. Maar het gaat nog veel verder. Sinti vinden veel dingen onrein die burgers gewoon vinden. Zelfs het spreken over of het noemen van, voor burgers, gewone onderwerpen en woorden die ik hier niet ga noemen uit respect voor de Sinti en hun cultuur. Ik ben opgevoed als een burger met een heel klein beetje van de Sinti – cultuur dat mijn moeder belangrijk vond om door te geven. Veel dingen vond zij niet belangrijk genoeg en daar mijn vader niets op had met deze cultuur is ook zij verburgerlijkt. Ook mede met wat zij meegemaakt heeft in de kampen veranderde haar kijk hierop.
In Zuid-Limburg beviel het zo goed dat ze een vaste standplaats hadden op De Heide in Beek. Van daaruit speelden ze op kermissen en feesten met hun orkestje, waaraan ze de artistieke familienaam Les Franzesko’s hadden gegeven, een combinatie van Pools en Frans. Opa kreeg zelfs een keer een aanbod van een toenmalig bekend circus om hun huisorkest te worden en met hen mee te reizen, maar dit heeft hij afgeslagen. Daarvoor was hij te eigenzinnig en gesteld op de eigen vrijheid in familieverband.
In 1943 werd ook in Nederland het rondreizen voor alle woonwagenbewoners verboden. Om aan die beperking te ontkomen en omdat opa persé niet op een kamp wilde staan, vestigde de familie zich in een oud leegstaand huisje in Bocholtz. Hier waren ze al een paar keer geweest gedurende zeer koude winters en de jongere kinderen gingen hier dan ook naar school. Alleen ome Mannele, die toen al getrouwd was met tante Agnes, een burgervrouw en 2 zoontjes had, ging inwonen bij zijn schoonouders in hun huis in Beek.
De burgemeester van Bocholtz verkondigde echter dat de familie het huisje onmiddellijk moest verlaten. De familie werd dan ook met de woonwagen, die tijdelijk bij een boer was gestald, onder politiebegeleiding overgebracht naar een verzamelkamp aan de rand van de stad Maastricht. Opa vond het vreselijk om op een kamp te wonen, maar mijn moeder vond het geweldig, omdat ze daar kinderen had om mee te spelen. Opa kon echter een kleine weide pachten, het “Katteweitje” aan de Kloostersteeg in Beek en kreeg een vergunning om daar zijn wagen heen te brengen. Het was in de buurt van zijn getrouwde zoon die ook deel uitmaakte van het orkest en dus mee reisde met zijn familie als ze een feest of kermis gingen opluisteren met hun muziek. De familie trok met de woonwagen met 2 paarden (oude Beekenaren herinnerden zich de glanzend geborstelde paarden met rode kwasten als appeltjes en het mooie houtsnijwerk, het glanzende koper en het geslepen glas van de ramen) en ome Mannele met zijn familie met een woonwagen die getrokken werd door een auto. Die auto was voor die tijd wel heel erg modern en bijzonder. Mijn moeder vertelde dat als ze een heuvel op moesten de auto het niet haalde en dat opa dan de paarden voor de wagen moest spannen om de woonwagen van ome Mannele omhoog te kunnen trekken.
De Razzia
In de vroege morgen van 16 mei 1944 vond de grote razzia plaats op alle “Zigeuners” in heel Nederland. Sommige burgemeesters deden net alsof ze van niets wisten en waarschuwden dat ze moesten onderduiken. Zo niet de NSB-burgemeester van Beek, Regout. Hij belastte 2 politieagenten met de taak de familie Franz te arresteren. Er zouden ook 2 Duitsers bij betrokken zijn geweest. Het weitje werd afgezet en de familie in de woonwagen werd wakker geklopt en gedwongen de agenten te volgen naar het politiebureau. Daar lagen de arrestatiebevelen al klaar. Onmiddellijk daarna werd er ook gebonsd op de deur van het huis, waarin ome Mannele woonde met zijn gezin. Ome Mannele heeft, doordat tante Agnes de agenten aan de praat hield, kunnen vluchten uit een klein raampje op zolder. Zijn verhaal en het verhaal wat er toen gebeurde staat ook beschreven in bovenstaande boekje en er staat in de herdenkingsroute van Beek een luistersteen met dit verhaal.
Heel vroeg die dag gingen ze met een bus naar Sittard-station, van daaruit met een personentrein onder begeleiding van de 2 Beekse politieagenten naar Zwolle. Aangekomen in Zwolle werden ze overgedragen aan de Duitse politie en werden ze, samen met andere Zigeuners die uit heel Nederland aankwamen, in een zwaarbewaakte trein gezet. Deze trein ging op weg naar Westerbork.
Westerbork
Zoni Weisz vertelt in zijn boek hoe het daar aan toe ging met betrekking tot de selectie van “echte Zigeuners” (Roma en Sinti), zij stateloos waren of een speciale pas bezaten (Italiaans en Frans ) en de reizigers met een Nederlands paspoort. Van de 578 aangekomen personen bleven er 245 “echte” Zigeuners over, de anderen werden naar huis gestuurd. Helaas moest mijn familie blijven.
In Westerbork werden ze kaal geschoren en in een ontsmettingsbad gedaan. Hiermee had opa de grootste moeite mee: met zijn snor en baard verdween ook een groot deel van zijn identiteit. Voor iedereen stond hij bekend onder de naam Spitzbart, = Spitse baard / snor. Ze kwamen terecht in een grote woonbarak. Over het korte verblijf in Westerbork is door mijn moeder verteld in een interview in Westerbork in 2014,voor een uitzending van de EO, Geloven op 2.
Mijn opmerking over dit interview: Mijn moeder praat hier over hoe rustig het op dat moment is. Ik weet dat zij daarmee bedoelt dat in haar herinnering de kampgeluiden haar altijd zijn bijgebleven, zoals het harde schreeuwen van de Duitsers, vooral het woord SCHNELL, kon ze niet vergeten. Tevens het blaffen van de honden en het huilen overal. Tijdens onze stilte van Westerbork hoorde zij de herrie van alle kampen waar zij geweest is. In de kampen heeft ze dingen gezien en gehoord die een kind nooit mag zien en horen, zelfs een volwassene kan dit niet bevatten en verwerken.
Een ding dat ze vertelde was dat veel zigeuners hun gebruiken, opvoeding en trots vergaten maar de familie Franz hield ook hier vast aan hun gewoonten zover dat mogelijk was.
Opa schijnt gezegd te hebben dat hij zich voor sommigen van hun “volk” schaamde en dat als ze dit zouden overleven geen van zijn kinderen zich ooit met een Sinti mochten inlaten. Hier hebben de 3 kinderen die terug zijn gekomen zich ook aan gehouden. Ze zijn alle drie met een burger getrouwd.
Tante Soela kreeg 1 zoon, Jos, ome Mannele 2 zoons, Bennie en Schani, en mijn moeder 3 dochters Erna, Anita en Anjes. Mijn moeder en tante Soela hebben wij nooit de Romanesch taal horen spreken. Ze hebben zich mede door de veranderde tijd aangepast en zijn dan ook moderne en geëmancipeerde dames geworden en ome Mannele een gerespecteerde heer. Van ome Eifa is mij niets bekend alleen dat hij een zoon had met een Duitse dame geboren einde 50-er jaren, ergens in de Eifel. Allen hebben zij hun kinderen opgevoed met het voor hun belangrijkste.
Op Transport naar Auschwitz
De gehele familie en alle aanwezige Sinti en Roma werden samen op 19 mei 1944 weer op transport gezet, deze keer per goederentrein, samen met een transport Joden maar strikt hiervan gescheiden. 80 personen per wagon met 2 emmers, 1 met drinkwater en een voor urine en uitwerpselen.
Er is een heel onderzoek gedaan naar de identiteit van het meisje dat uit de deur van een wagon kijkt. Dit is beschreven in het boek “Settela” van Aad Wagenaar. Jammer dat mijn moeder nooit een foto van dit meisje is getoond want zij kende Settela en haar familie. Ze zaten zelfs bij elkaar in dezelfde wagon en ze heeft toen ook gehoord dat de moeder van Settela, (“Toetela”) genaamd, haar dochter waarschuwde toen ze naar buiten stond te kijken: “Settela, trek je hoofd naar binnen dadelijk kom je tussen de deur als ze die dicht doen.” Ik weet nog dat ik in 1994 meteen het boekje heb gekocht. En, nadat ik het gelezen had, gelijk aan mijn moeder liet zien en dat ze het beeld op de voorkant onmiddellijk herkende. “Dat is Settela Steinbach ja”, en meteen vertelde ze precies over haar familie zoals in het boekje beschreven is, met namen en alles. Ze vertelde ook dat ze met de broertjes van Settela speelde als ze in de buurt waren en over het gehandicapte broertje dat niet kon lopen. Daarna heeft mijn moeder het boekje ook gelezen en haar commentaar was:” Had het mij maar gevraagd, dan hadden ze zich veel tijd kunnen besparen met dat onderzoek”. Ik heb daarop geantwoord:” Niemand wist dat u in Valkenburg woonde en wie u was, vandaar”. Zelfs toen nog dachten de meesten dat alle Zigeuners op een kamp woonden.
Mijn vader en moeder hebben in 1965 een bungalow gebouwd in de “Hekerbeek”, een buurt in Valkenburg waar mijn vader is opgegroeid, daar heeft mijn moeder gewoond tot 1999. In 1996 is mijn vader overleden. Het huis werd te groot voor haar alleen, ze heeft het toen verkocht en is in een flatje gaan wonen in het centrum van Valkenburg. Mijn zoon John heeft onlangs dit huis kunnen kopen, als mijn moeder dit nog had kunnen meemaken dan zou ze heel trots geweest zijn. Zo is haar huis weer terug in de familie
Auschwitz
Ze kwamen na een lange en vreselijke reis op 21 mei aan in Auschwitz- Birkenau waar ze weer uit de trein werden gehaald. Ze werden naar het Zigeunerlager gebracht en werden in een barak gezet. Ook werden ze hier geregistreerd en getatoeëerd. Mijn moeder kreeg nr. Z-10728. Nu waren ze geen mensen meer maar nummers en werden ook zo behandeld. Mijn familie zat in barak 18. In december 2014 ben ik samen met mijn man, zoon en schoondochter naar Auschwitz gegaan om te zien waar mijn moeder niet over wilde praten en toen begreep ik pas waarom niet. Deze, hoe zal ik het noemen, “ervaring”, heeft ons allen erg aangegrepen. Wat hebben die mensen allemaal moeten doorstaan, VRESELIJK. Het respect dat ik altijd voor mijn moeder heb gehad is toen nog groter geworden. Ze is ook na deze misdaad, anders kan ik het niet noemen, een lieve, positieve, sterke en goedlachse “dame” gebleven. Ze heeft nooit een hekel aan de huidige Duitsers gehad en ze zei dat de Duitse soldaat ook alleen zijn werk moest doen in opdracht van de SS, anders werd ook hij doodgeschoten. Alleen de kapo’s in het kamp kon ze schieten, dat waren misdadigers, die voor een stuk brood of gewoon voor de lol, hun eigen mensen doodmartelden.
De zin “Dit mag nooit meer gebeuren” heeft ze ook gebruikt maar ze zei er wel achteraan, “Het gebeurd nog steeds, nu ook nog.”
Foto’s die ik in 2014 maakte van de overblijfselen van barak 18 (Zigeunerlager, Birkenau)
Over Birkenau heeft mijn moeder niet zoveel verteld. Ik denk dat dat te veel herinneringen opriep. Wat Crasa in het boekje Settela vertelde, dat heeft ze wel beaamd. Ze werden geselecteerd op Arbeitsfähig en te oud of te jong. In de kampregistratie staat voor mijn moeder en haar zussen Soela en Poenta “Artistin” vermeld als beroep. Oma en Poenta gingen eind juli 1944 naar kamp Ravensbrück, opa en de broers naar Buchenwald, terwijl Mam en tante Soela in Birkenau moesten blijven, om grote stenen kapot te slaan om wegen aan te leggen. Ze vertelde dat ze ook gaten moesten graven en daarna weer dichtgooien. Na een tijdje, ze wist niet meer hoe lang, werd ze samen met tante Soela op transport gezet naar een fabriek in Schloss Wolkenburg, nabij Leipzig, volgens mijn moeder was dit een vliegtuigonderdelen fabriek maar onderzoek wijst uit dat het een fabriek van Volkswagen was, in ieder geval metaal. Opa, oma en tante Poenta zijn waarschijnlijk direct na aankomst in de andere kampen vermoord: ze konden niet werken door hun leeftijd en tante Poenta was ziek. Uit Sachsenhausen ( 35 km. boven Berlijn ) is nog een kaart aangekomen in Beek, van Ome Shanni, met de tekst: “Stuur alsjeblieft een pakje met eten”. Ome Leutze is waarschijnlijk in Buchenwald (300 km. ten zuidwesten van Berlijn ) om het leven gekomen.
Van Ome Peppie, daar weer 100 km. vandaan, is nog een document gevonden waarop staat dat hij uit kamp “Dora” ( Mittelbau ) is ontsnapt op 15 september 1944 en op 20 september is afgevoerd van de lijst. Het is niet bekend of hij weer is opgepakt en vermoord of dat er onderweg iets gebeurd is. Ook zijn naam Jozef is vreemd want Jozef (Mannele) is nooit opgepakt. Uit de geboortedatum kunnen we opmaken dat dit Peppie geweest moet zijn. Er is nooit meer iets van Peppie vernomen.
De fabriek
In de Volkswagenfabriek bij Wolkenburg was er een vrouwelijke Poolse kapo die berucht was voor het treiteren en slaan van gevangenen. Mijn moeder was pas 16 jaar en zwak van de honger en ontberingen. Op een bepaald moment sloeg de kapo tante Soela, maar mijn moeder stond ernaast en heeft haar toen aan de haren door de fabriek gesleurd. De kapo heeft hen toen nooit meer aangeraakt. Het eten was slecht, een waterige “soep” en een stukje brood per dag, maar het was binnen en niet zo zwaar als stenen sjouwen en kapot slaan. Er was ook een oude Duitse soldaat als bewaking waarvan ze met regelmaat het brood pikten. Mijn moeder werd ziek (TBC), maar ze werkte gewoon door anders zou ze ook gedood worden. Ze was dan “Arbeitsunfähig”, en niet meer nodig.
Op de vlucht
Toen de Russen dichter bij Leipzig kwamen werden de ongeveer 100 vrouwen, overigens allen zigeuners, vanuit de fabriek, te voet, richting concentratie kamp Dachau in Zuid-Duitsland gedreven. Na een paar dagen lopen werden ze in 2 goederenwagons geladen op transport richting kamp Dachau. Maar de trein werd gebombardeerd door de Russen en de locomotief vloog in brand. Doordat enkele vrouwen de aandacht probeerden te trekken van de begeleidende Duitse soldaten, door met doeken uit de raampjes te zwaaien, werden ze door een van hen opgemerkt. Deze soldaat heeft toen de deur ontgrendeld en geschreeuwd: “LAUFEN” (LOPEN). Mijn moeder, tante Soela en nog een nicht zijn toen uit de trein gesprongen en voor hun leven gaan rennen. Ze renden het bos in en keken niet om, ervan overtuigd dat ze achtervolgd werden. Na 10 minuten rennen stopten ze bij een oude boerderij en verscholen zich in een schuur. Tot hun verbazing zagen ze geen Duitse soldaten. Na een paar uur durfden ze weer verder. Ze hebben toen wat kleding van een waslijn gestolen en zich omgekleed. Ze liepen richting een stad ( ik weet niet meer welke ) waar de nicht familie had en zeiden tegen mensen en boeren, waar ze om eten vroegen, dat ze waren “ausgebomd” ( bom op het huis ). Mijn moeder vertelde nog dat ze de eerste keer dat ze een hele maaltijd kregen alles meteen naar binnen propten en toen 2 dagen zo ziek zijn geweest dat ze “niet leven en niet sterven” konden. Logisch na maanden op dunne soep en een stukje brood te hebben moeten leven. Bang om weer opgepakt te worden sliepen ze overdag in schuren en verlaten huizen en ’s nachts liepen ze verder. Onderweg zijn ze toen bevrijd door de Amerikanen. Ze hebben de nicht nog naar haar familie gebracht en van daaruit zijn ze met hulp van het Rode Kruis terug naar Nederland gekomen.
Overleefd en terug in Nederland
In Nederland had Ome Mannele al gehoord dat zijn 2 zussen zouden aankomen van een man die hen bij het Rode Kruis had gezien en eerder terug was. Ze kwamen op het station van Weert aan en Ome Mannele stond hen al op te wachten. Hij herkende zijn zussen nauwelijks omdat ze zo vermagerd en ongezond er uit zagen. Terug in Beek bleken al hun bezittingen weg te zijn en de woonwagen was leeg geroofd, tot en met de violen, de accordeon en het marionettentheater. Het schijnt dat burgemeester Regout de instrumenten die achtergebleven waren heeft ingepikt (zie document ). Op dit document staat niet alles dat er geroofd is, onder andere het poppentheater en verscheidene andere instrumenten, de gitaren en een citer. Ook de inrichting van de woonwagen was geroofd inclusief een gietijzeren houtgestookt fornuis / kachel. Het enige dat mijn moeder nog had waren de oorbellen van mijn oma (een grote bloedkoraal in goud gezet) die op dat moment bij een juwelier lagen ter reparatie, en die ome Mannele bij deze juwelier teruggekregen heeft. Ome Mannele heeft deze verdeeld tussen mijn moeder en tante Soela. Mijn moeder heeft later van haar oorbel een hanger laten maken en tante Soela een ring. Deze ring is bij een woninginbraak in haar huis in Heerlen gestolen en jammer genoeg nooit teruggevonden.
De lafaard, Regout, is voordat de Amerikanen Beek binnentrokken, op een van de paarden van mijn familie gevlucht (ze hadden 2 paarden en een veulen, mam wist de namen nog: Fritz was een schimmel, Vlok een vos en Shoeka, wat mooie betekent, het veulen van Vlok).
Stateloos
Tante Soela, mijn moeder en later ome Eifa konden gelukkig bij Ome Mannele terecht die ondertussen een huis in Susteren had. Mam kwam terug met TBC en moest voor 1 jaar in een rusthuis in Vaals genezen en aansterken. Met haar longen is het eigenlijk nooit helemaal goed gekomen, maar mam zeurde of klaagde nooit, niet over haar gezondheid en niet over haar situatie als Holocaust overlevende. Ze was een zeer sterke vrouw die haar leven helemaal zelf weer heeft opgebouwd want hulp van Nederland hoefde ze niet te verwachten, ze was immers nog steeds stateloos.
Er was geen opvang voor de teruggekomen gedeporteerden en al helemaal geen compensatie voor de gestolen goederen en eigendommen, nee, de staat bekommerde zich alleen om de staat en de bevolking moest maar zien hoe ze zich redden. Om geld te verdienen om te eten moesten ze werken, dus gingen mijn moeder met haar broer en zus weer langs de deuren met waren, waaronder stoffen en ander textiel. Dat mocht echter niet want dat werd als zwarthandel gezien en zo werden ze weer opgepakt en voor een nacht in de cel gegooid. Mijn moeder vertelde daar trouwens met veel plezier over, want na wat zij had meegemaakt was dit een eitje. Ze had sowieso het idee dat de Nederlandse staat liever had gehad dat geen Sinti of Roma terug was gekomen, opgeruimd staat netjes. Elke aanvraag die Ome Mannele voor hen deed, voor levensonderhoud, werd afgewezen.
Afgewezen aanvraag: “Bocholtz, 21.9.1945, Mijne Heeren! U had mijn verzoek betreffende extra distributie bescheiden teruggestuurd vanwege onvoldoende gegevens. Bijgaande de gegevens. …. Alle drie gearresteerd op 16 Mei 1944 te Beek (L). Reden van arrestatie, omdat wij Zigeuners waren, overgebracht naar Westerbork, Auschwitz, Buchenwald, Sachsenhausen, bevrijd in Neu-Brandenburg. Teruggekeerd in Nederland 4.5.45. Nationaliteit, Stateloos. Mijn twee zusters C. Franz en E. Franz zijn van Auschwitz naar Ravensbrück overgebracht. Teruggekeerd in Nederland den 23.5.1945. Ik denk dat het zoo wel goed zal zijn, en verzoeken om spoedige afwikkeling. W. Franz, Bocholtz Z.L., Baneheide”
Rechtsherstel
Zelfs in de huidige tijd worden er overal op de wereld, en ja ook in Nederland, de “Zigeuners” als minderwaardig gevonden en hun gewoonten en gebruiken verworpen. Mijn moeder heeft zelfs nog in 1992/1993 van een buurvrouw in Valkenburg moeten horen, tijdens een burenruzie, “Jou hadden ze moeten vergassen”. Ik geef toe dat ik toen rood zag en als ik niet was tegengehouden door mijn vader, dan had dat mens het niet overleefd (zelfs nu ik dit aan het opschrijven ben, borrelt de haat weer op maar ik ben ervan overtuigd dat ze haar straf, voor die opmerking, niet zal ontlopen ).
De Duitsers daarentegen hebben een Wiedergutmachung aangeboden die toen is uitgekeerd via de Zwitserse banken. Tegelijkertijd kwam het Nederlandse rechtsherstel in 2000, waarmee de slachtoffers van Holocaust en/of hun nabestaanden een uitkering konden aanvragen. Een deel was er voor de Joodse slachtoffers en een deel voor de Zigeuners. Het deel voor de Zigeuners is gesplitst in uitkering en een “pot”. Het grootste deel van het geld zit in die pot die bestemd is voor projecten die de Zigeunergemeenschap ten goede komen. Deze pot wordt beheerd door de Nederlandse staat.
Persoonlijke ervaring van mijn moeder met rechtsherstel
Persoonlijk zou ik wel eens willen zien waar dit geld aan besteed wordt. Zij vertrouwde de beheerders niet helemaal. Doordat mijn moeder bezig was met de aanvraag van het geld voor de Duitse Dwangarbeiders, heeft ze de aanvraag van het Rechtsherstel (ook afkomstig van Duitsland ) door elkaar gehaald, we dachten dat dit een en dezelfde was. Niemand heeft ons wijzer gemaakt. Dit is pas met het maken van dit portret opgehelderd. We gaan nu een nieuwe aanvraag doen en het zal mij benieuwen of het lukt om toch nog haar aandeel, waar ze recht op had, uitbetaald te krijgen.
Nee, dit geld heeft haar lijden niet verzacht en het brengt onze familie niet terug, maar het is er en waarom dit aan de Nederlandse staat gunnen? Nederland was er niet voor de Zigeuners, niet voor de oorlog, niet tijdens de oorlog en ook niet na de oorlog. Zelfs het woord SORRY kon en kan er niet vanaf. Er zijn ook Sinti en Roma die dit geld geweigerd hebben en het “bloedgeld” noemen, ik respecteer hun keuze, maar mijn moeder zag dat anders. Zij zag dat als loon voor werken, wat niet af te kopen is met dit bedrag natuurlijk, maar ze is nooit geldbelust geweest en ze hoefde niet dankjewel te zeggen. Hiermee wil ik wel zeggen dat Duitsland tenminste heeft geprobeerd om een beetje te helpen, maar dat van Nederland nooit een handreiking is gekomen. Ik voel nu plaatsvervangende schaamte omdat ook ik een Nederlandse ben.
Enfin, mijn moeder heeft na het sanatorium bij Ome Mannele ingewoond en daarna bij tante Soela, die inmiddels getrouwd was met een Heerlenaar. Van daaruit ging mam werken in Valkenburg. In verschillende hotels was ze kamermeisje en/of werkte in de keuken. Ook heeft ze gewerkt in hotel Huis ter Duin in Noordwijk aan Zee. Met dansen in Valkenburg trof ze mijn vader, een Valkenburgse bouwvakker, en in 1953 zijn ze getrouwd. Toen pas kon ze een aanvraag tot het Nederlands burgerschap doen. Dat is in 1953 aan haar toegewezen. Ze hebben 3 dochters gekregen en ze hadden het goed.
Over haar verleden en ook over haar afkomst heeft ze steeds gezwegen tegen haar kinderen om ons te beschermen tegen opmerkingen en verkeerde behandeling door vriendinnetjes. Ik werd wel op school anders bekeken door sommige kinderen en soms ook wel gepest maar ik wist niet waarom. Ook mocht ik niet bij sommige kinderen thuis spelen wat ik alleen maar raar vond. Achteraf snapte ik het pas; dat was dus omdat de ouders wel wisten wie mijn moeder was. Veel Valkenburgers waren in de oorlog ook NSB’ers, vandaar. Ik heb pas rond mijn 14e gehoord van mijn moeder dat haar familie Sinti waren en wat er gebeurd was tijdens de oorlog. Als kind vroeg ik wel eens wat die nummers op haar arm waren, haar antwoord hierop: “ Dat is mijn telefoonnummer”, haha wij hadden helemaal geen telefoon, maar ik accepteerde gewoon wat ze zei. Mama had immers altijd gelijk. Ik zag ook wel dat mijn moeder en mijn tante een donker uiterlijk hadden maar dat werd afgedaan met: “Opa kwam uit Tsjechië en oma uit Polen”. Klaar, daar moest ik het mee doen.
Mijn moeder heeft pas veel naar buiten gebracht nadat Dhr. Van Rens uit Beek onderzoek had gedaan naar de zigeuners van Beek en waar ze gebleven waren. Hij nam toen contact op met mam en vroeg of zij haar verhaal wilde doen omdat hij er voor wilde zorgen dat er een monumentje in Beek werd geplaatst ter herinnering aan de Familie die van daaruit gedeporteerd was. Dat monumentje is er ook gekomen en er is een opname beschikbaar van de onthulling.
Mijn vader en moeder leggen een krans bij het monument, onder toezicht van dhr. Van Rens. Het monumentje met de woonwagen, de muzikantenfamilie en de tekst: “Wij lieten hen gaan” werd vervaardigd door de Beekse pater en beeldhouwer Mat van Kampen.
Na het verhaal en het monumentje kwamen verschillende aanvragen voor interviews door kranten, maar mijn moeder wilde dat niet. Inmiddels waren Ome Mannele en Tante Soela overleden, dus mijn moeder moest nu echt alleen verder en wilde gewoon vergeten. Ze heeft in 2009 nog wel op een cd, gemaakt door Annelies van Rens, gesproken, dit ter gelegenheid van 65 jaar bevrijding van Beek. Net als andere overlevenden uit die tijd, Joodse, verzetsmensen en andere inwoners.
In 2013 heeft mam de eer gehad om een krans te mogen leggen bij de Nationale Dodenherdenking op De Dam Amsterdam. Ze heeft dat als een hele bijzondere, fijne dag ervaren
.
Haar laatste publieke interview was voor Westerbork in 2014, met in het Herinneringscentrum een schilderijen expositie van beeldend kunstenaar Ron Glasbeek uit Groningen. Ron heeft ook van mijn moeder een mooi schilderij gemaakt voor in zijn reeks ‘Berookte beelden. Een tentoonstelling over Sinti en Roma voor en tijdens de oorlog’. Na het interview was mam eregast bij de opening.
Tenslotte
Ik heb dit portret geschreven met heel veel respect voor mijn moeder Mädie. Ik heb geprobeerd om de verhalen en de feiten goed weer te geven en hier en daar mijn eigen mening ingevoegd.
Ik zie dit portret als een herinnering aan mijn lieve moeder, oma en overgrootmoeder, aan mijn familie die niet mochten blijven leven en die overleefden. Een document voor de toekomst, zodat niet vergeten wordt wat deze mensen aangedaan is. En zeker voor de volgende generaties die haar verhaal niet kennen of niet kunnen/ willen doorgeven. Ook om te laten zien dat elk mens, het maakt niet uit waar vandaan, het recht heeft op een leven dat hij of zij verkiest.
Twee laatste gedachten van mijn moeder blijven mij nabij: “Alles heel mooi, die aandacht, maar waar was iedereen in 1944 en in 1945?” en “Wat wil God nog van mij, omdat ik overleefd heb?”
Ik denk dat het vertellen van haar verhaal het antwoord hierop is en ze heeft totdat ze dit leven heeft verlaten nog erg genoten van haar gezin, als echtgenote (mijn vader was haar alles en haar schoonfamilie was haar tweede familie waarin ze zich erg geliefd en gerespecteerd voelde), als moeder en schoonmoeder en zeker als oma en overgrootmoeder van haar geliefde kleinzoons, Perry, Jacky, Jeffrey en John en haar achterkleinkinderen, Kitana, Bruce en Jools.
Anjes Driessen en Moeder Madie. De foto is een week voor haar overlijden (21 november 2014) gemaakt op 16 november 2014.
Deze rondleiding is bedoeld om u ter plekke iets te vertellen over de Tweede Wereldoorlog in Beek.De tekst hieronder is afkomstig van een door de Stichting Herdenking Oorlogsslachters Beek uitgegeven brochure “Wandelen door de oorlog in Beek”.
Voorwoord door Burgemeester Armand Cremers van Beek
Beek is op 17 september 2004 zestig jaar bevrijd. Het is waarschijnlijk de laatste keer dat wij een jubileum van deze belangrijke gebeurtenis vieren, waarbij de getuigen ons nog uit de eerste hand hun verhaal kunnen vertellen. Ze kunnen vertellen, hoe ze uit Beek werden weggesleept naar een vrijwel zekere dood. Anderen kunnen getuigen op welke manier ze dorpsgenoten hebben geholpen om hun leven te redden door middel van een moeilijke onderduikperiode. Er zijn nog mensen die verhalen kunnen vertellen over de spannende momenten van die oorlog, en over de verwoestende bombardementen. Over hoe ook in Beek na de oorlog mensen werden uitgestoten en vernederd.
Het is een zeer goed idee van de Stichting Herdenking Oorlogsslachtoffers Beek om een aantal van de meest indringende verhalen op te schrijven in de vorm van deze brochure. Zo kunt u het ter plekke als het ware opnieuw meebeleven.
U zult verraders tegenkomen. Maar ook maakt u kennis met echte helden, soms uit onverwachte hoek. U maakt kennis met de dilemma’s waarmee de Kerken worstelden in die moeilijke tijden. U hoort hoe de Sinti-zigeuners dubbel gediscrimineerd werden. U volgt de beslissingen die overheidsdienaren moesten nemen. U voelt de tragiek van mensen die, ondanks een veilig geacht onderduikadres, toch werden weggevoerd. U hoort hoe wij omgingen met politieke vluchtelingen.
Ik hoop dat u door deze wandeling aan het denken wordt gezet, en dat u ervaart dat grenzen tussen goed en kwaad niet altijd even scherp zijn. U zult zien dat goede bedoelingen soms dramatische gevolgen hebben. Tenslotte hoop ik dat u af en toe probeert over te schakelen naar de actualiteit. De Tweede Wereldoorlog staat korter bij dan wij vaak denken, ook al is het zestig jaar geleden.
Inleiding: Bij het oorlogsmonument
U staat voor het Beekse oorlogsmonument, dat is vervaardigd door de bekende Beekse kunstenaar Arthur Spronken in 1969. Op de grond rond de zuil zijn bronzen platen aangebracht met de namen van alle oorlogsslachtoffers, die uit Beek afkomstig zijn, of die op Beeks grondgebied hun leven verloren. Bij elke naam vindt u, naast de datum en plaats van overlijden, een symbool. Een leeuw duidt op een gesneuvelde militair. Een davidsster vergezelt de naam van een vermoorde jood, en een wagenwiel een vermoorde zigeuner. Bij de overigen, slachtoffers van gevangenschap en oorlogsgeweld, staat een kruis. Ook de mensen die zijn omgekomen in Nederlands-Indië tijdens de Tweede Wereldoorlog en tijdens de Politionele Acties staan vermeld. Op één bronzen tegel staan de namen van drie Amerikaanse piloten, die in Beek zijn omgekomen, toen hun vliegtuig op 24 oktober 1943 boven Beek werd neergehaald.
In de rest van de rondwandeling door Beek zal het vooral gaan over de vervolging van de joden en zigeuners. Vanaf deze plek is het echter goed om in herinnering te houden dat er meer is gebeurd in dit dorp. Op 5 oktober 1942 vond het gruwelijke ”bombardement van Geleen” plaats. 256 Engelse bommenwerpers lieten hun dodelijke lading vallen, vooral boven de buurgemeente. Het was een tragische vergissing van de luchtmachteenheid, die ten onrechte dacht dat ze bezig was het Duitse Aken te treffen. In Geleen waren 83 doden te betreuren, en er was een enorme materiële schade. In Beek viel slechts één dode, maar de verwoesting was groot. Vrijwel alle winkels in het centrum tegenover de kerk waren vernield of zwaar beschadigd.
De oorlogsgeschiedenis van Beek is echter vooral bijzonder om de vervolging van mensen, aan wie het recht om te leven werd ontzegd omdat ze tot een andere etnische groep behoor den: de joden en de zigeuners. De Shoah, of Holocaust, maakt de Tweede Wereldoorlog anders dan andere gewelddadige conflicten. En juist op dit terrein heeft Beek een aparte geschiedenis. In tegenstelling tot vrijwel alle andere plaatsen in Nederland, wist Beek de meerderheid van zijn joodse burgers te redden. Inwoners van Beek hebben zelfs àlle joden proberen te beschermen, ook de gezinnen die uiteindelijk toch door de Nazi’s werden gevangen en vermoord. Daarnaast hebben meerdere joden afkomstig van buiten Beek hier veiligheid gezocht. Ook onder deze groep onderduikers vielen door verraad op een 3tragische manier slachtoffers. Tijdens de rondwandeling zult u kennis maken met het lot van de kleine joodse gemeenschap in Beek. Beek was ook een van de weinige gemeenten van waaruit zigeuners werden gedeporteerd. U zult horen hoe dat in zijn werk ging, en welk aandeel Beekenaren hadden in die deportatie. De Stichting Herdenking Oorlogsslachtoffers Beek wenst u een prettige wandeling, waarbij u het beste het kaartje op de achterpagina van dit boekje als leidraad kunt gebruiken. Ga nu de Sint-Martinuskerk binnen. De kerk is overdag vrijwel altijd open. Mocht het gebouw gesloten zijn, dan mist u nummer 2. Loop dan om de kerk heen naar het zigeunermonumentje tegenover de Openbare basisschool de Kring, Stegen.
Sint-Martinuskerk, Edith Stein
De Duitse Carmelites en filosofe Edith Stein was van joodse afkomst. Toen in Duitsland de vervolging van de joden begon, vluchtte zij samen met haar zus Rosa naar Nederland. Zij vonden beiden onderdak bij de Carmelitessen in Echt. Op 15 juli 1942 vertrok de eerste trein met joden uit Westerbork naar Auschwitz. De gezamenlijke Nederlandse Kerken stuurden een krachtig protesttelegram naar de Duitse autoriteiten: We ”hebben met ontzetting kennis genomen van de . . . maatregelen, waarbij . . . gehele gezinnen . . . worden weggevoerd . . .”. Tevens was gepland, dat in alle kerken de volgende zondag een herderlijke brief vanaf de kansel zou worden oorgelezen. De Duitsers waren woedend. Zij dreigden met represailles, als de brief zou worden voorgelezen. Anderzijds lieten ze doorschemeren, dat er gewerkt werd aan verzachtende maatregelen in het geval de kerken alsnog zouden besluiten het herderlijk schrijven in te trekken. De grootste protestantse kerk, de Nederlands Hervormde Kerk, zwichtte voor deze chantage. Kardinaal de Jong, en overigens ook de kleine protestantse kerken, beslisten dat de brief gewoon zou worden voorgelezen. Aldus geschiedde. De reactie van de Duitsers was snel, en keihard. Al op 2 augustus werden alle katholiek gedoopte joden gearresteerd. Een mooie gelegenheid om tweespalt te zaaien tussen de Protestantse en de Katholieke Kerken. Op 6 augustus stapten vele van de gearresteerden in de trein naar Auschwitz. Tijdens dit transport werd in de trein hardode rozenkrans gebeden. Onder degenen die op 9 augustus werden vergast, waren ook Edith Stein, en haar zus. De medezusters van Edith Stein verhuisden later naar het Carmelitessenklooster in Beek. De heiligverklaring van deze joodse zuster heeft veel stof doen opwaaien. Sommige jodenzagen hierin een poging van de (Poolse) Katholieke Kerk om de Holocaust als het ware teannexeren als een christelijk gebeuren. Van de andere kant is het duidelijk dat Edith Steinvermoord is, niet alleen omdat zij joodse was, maar evenzeer omdat zij katholiek was. Haardeportatie is het directe gevolg van het protest tegen de jodenvervolging door deKatholieke Kerk. In de Sint-Martinuskerk te Beek heeft Edith Stein, onder de naam zusterTeresia Benedicta van het Kruis, achter in de kerk een drieluik.
Zigeunermonument Stegen
In de opvatting van de Nazi’s waren de zigeuners, evenals de joden, van een minderwaardig ras. Ook zij moesten worden vernietigd. Er was echter een verschil: joden waren vanaf het begin van de oorlog duidelijk als zodanig geregistreerd; zigeuners stonden in de burgerlijke stand gewoon als ”RoomsKatholiek”. Om hen op te sporen was de medewerking van de plaatselijke bestuurders nodig. In Beek woonden tien zigeuners: de grote familie Franz. Negen van hen woonden in een woonwagen, die stond in een weilandje aan de Stegen: vader Johann, moeder Ernestine, en de dochters Buntla, Zulla en Mady, en de zoons Luitze, Hans, Peppie, en Eifa. De vijfde zoon Mannela was getrouwd, en woonde met vrouw en twee kleine kinderen in een huis in de Kloostersteeg. De familie Franz verdiende de kost met muziek maken, en kleine handel.
Op 16 mei 1944 werd in heel Nederland een grote razzia gehouden op zigeuners. Sommige burgemeesters hadden – in strijd met de waarheid – ontkend, dat zich binnen hun gemeente zigeuners bevonden. Zo niet N.S.B.-burgemeester Regout van Beek. Hij belastte twee Beekse politieagenten met de taak de familie Franz te arresteren. Mannela Franz in zijn woning wist te ontsnappen. De negen bewoners van de woonwagen werden gearresteerd, en via Westerbork naar Auschwitz gedeporteerd. Slechts Zulla, Mady en Eifa keerden ziek en uitgehongerd terug.
In 1993 werd het monument geplaatst op de plaats waar de woonwagen stond. De maker is beeldhouwer Math van Kampen uit Beek. Uitgebeeld is het dagelijks leven van een gewoon rondtrekkend gezin. U moet vooral het monument van beide zijden bewonderen. Het opschrift ”Wij lieten hen gaan” verwijst naar het feit, dat Beek deze dorpsgenoten niet heeft beschermd. Ten tijde van de onthulling was dit opschrift aanleiding tot een heftige discussie in de gemeenschap. Mensen van het Sinti-volk wijzen er terecht op dat hun leed tijdens de Tweede Wereldoorlog nog weinig erkenning vindt, en dat discriminatie van zigeuners niet beperkt is tot die tragische periode van de geschiedenis. Het zigeunermonument is het enige in Nederland.
Grafmonument van Gerrit Cohenop de joodse begraafplaats, Putbroekerstraat
De familie Cohen was een joods middenstandgezin uit Geleen, goed geïntegreerd in de Geleense samenleving. Kerkelijk behoorde de familie bij de synagoge van Beek. De meeste Limburgse joden zijn in één groot transport via Westerbork naar Auschwitz gedeporteerd, op 25 augustus 1942. Dat ging onder het mom van werkverschaffing, arbeidsverruimende maatregelen. Daarom stonden alleen mannelijke joden tussen 16 en 65 jaar op de lijst. Zij moesten wel hun echtgenoten en kinderen meenemen. Toen was al duidelijk, dat het lot van de joden in het oosten zwaar, vaak dodelijk zwaar zou zijn. Dat leidde tot heftige discussies in vrijwel alle joodse gezinnen: gehoorzamen aan de overheid of onderduiken? In Beek beslisten de meesten om NIET te gaan, met uitzondering van Leo Benedik, en het gezin van der Horst (zie nr. 9). Ook in het gezin Cohen vonden pittige discussies plaats. De stem van de gezagsgetrouwe vader Simon gaf de doorslag: men wachtte op de komst van de politieagenten. Zoon Gerrit, die fel had gepleit om onder te duiken, wachtte ook. Maar toen op de deur werd geklopt, ontvluchtte hij alsnog. Via een dakraam bereikte hij het platte dak en de zolder van de buren. Daarna dook hij onder. Van zijn familieleden, en van de andere 25 gedeporteerden uit Geleen en Beek kwam niemand terug. Op 31 augustus, koninginnedag, kleurde voor één keer de lucht boven Auschwitz grauw van Limburgse rook. Gerrit leefde de rest van zijn leven verder in Geleen. Voor zijn overlijden had hij beslist dat zijn grafmonument ook een herinnering moest zijn aan zijn vermoorde ouders en zusjes. Het monumentje op de intieme joodse begraafplaats, waar u nu staat, vermeldt dan ook zes namen. De zegenende handen wijzen er u op dat hier begraven is een mens uit het priestergeslacht Cohen.
Joods monument, Burgemeester Janssenstraat – kruispunt met Raadhuisstraat
Beek heeft op dit ogenblik geen synagoge meer, en geen joodse gemeenschap. Dat komt slechts voor een deel door de oorlog. Van alle 26 Beekse joden, met uitzondering van het vluchtelingenechtpaar Steinberg , is bekend dat zij minstens een aanbod kregen om onder te duiken. Dorpsgenoten waren het steeds die hen wilden beschermen. In die zin is de geschiedenis van Beek bijzonder. Uiteindelijk besloten 8 personen om niet onder te duiken, om uiteenlopende redenen. Zestien Beekse joden werden wel gered. De synagoge verloor zijn functie omdat de overlevenden uit Beek verhuisden, op natuurlijke wijze overleden, of naar het katholieke geloof overgingen. Om de herinnering aan de joden, die eeuwenlang een markant aandeel hebben gevormd van de Beekse bevolking, levend te houden, werden twee herinneringstekens geplaatst. Op het trottoir bij de kruising Burgemeester Janssenstraat – Raadhuisstraat staat het joods monument, vervaardigd door de Beekse beeldhouwer Francisca Zijlstra, en onthuld in 1987. Een sterk gestileerde liggende figuur symboliseert de verdwenen joodse gemeenschap. Op een dwarse hardstenen balk leest men in het Hebreeuws en in het Nederlands de tekst uit psalm 118, vers 20, die ook boven de deur van de Beekse synagoge stond: ”Dit is de poort naar de Eeuwige. Rechtvaardigen mogen hierdoor binnengaan”. Precies op de plek in de Molenstraat, waar tot 1954 de synagoge stond, is tegen de gevel van het appartementencomplex dat – toepasselijk – aan het Synagogepad ligt, in 2004 een plaquette aangebracht. Beeldhouwer Math van Kampen ging uit van de enige foto die bekend is van de joodse synagoge. Om het reliëf van de synagoge heen staat een tekst uit Genesis: ”Inderdaad, de Eeuwige is op deze plaats aanwezig, en ik wist het niet”
Kloostersteeg 3
In dit huis woonde in het begin van de oorlog een man, die de Duitse nationaliteit had: Frits Linke. Hij werd na de inlijving van Nederland opgeroepen voor dienst in de Wehrmacht. Hij ging, maar deserteerde spoedig daarna. Voor deserteurs was er maar één straf: de kogel. Daarom dook Frits onder in Roggel, in een plaggenhut in de Peel. Hij was familie van de echtgenote van de oudste zoon van de zigeunerfamilie Franz, Mannela. Omdat het huis aan de Kloostersteeg na de onderduik van Frits vrijkwam, trok Mannela Franz met vrouw en twee kleine kinderen in de woning. Op 16 mei 1944, toen zijn ouders, broers en zussen werden gearresteerd door de Beekse politie, werd midden in de nacht ook op de deur gebonsd bij Mannela. Terwijl zijn vrouw de agenten aan de praat hield ontsnapte Mannela in nachtkleren. Met een touw van een paardentuig wist hij door een raampje aan de politieagenten te ontkomen. Het bewuste raampje is nog te zien. U moet daarvoor op de kleine parkeerplaats zijn, achter de woning. Mannela zocht en vond onderdak bij . . . Frits Linke, in diens plaggenhut. De vrouw van Mannela en de twee kleine kinderen zijn hier later ook nog korte tijd ondergedoken. Een met de dood bedreigd zigeunergezin, dat wordt beschermd door een Duitse deserteur!
Maastrichterlaan 49
In de jaren dertig had Nederland een ”vluchtelingenprobleem”. Tienduizenden joden uit Duitsland trachtten in ons land veiligheid te vinden voor de vervolgingen in de staat van Hitler. Zij waren in het algemeen niet welkom. Velen werden geweigerd bij de grens, of teruggestuurd naar Duitsland. Ongeveer dertigduizend joodse vluchtelingen vonden wel in Nederland hun nieuwe woonplaats, acht personen, drie gezinnen, in Beek. De familie Bogen werd meteen na de bezetting overgebracht naar het – toen nog – opvangkamp Westerbork. Op de familie Kanarek komen we terug bij nr. 10. Het bejaarde echtpaar Steinberg-Hertz, een middenstandgezin uit Goch, huurde het pand Maastrichterlaan 49. Kort na de bezetting moesten zij hun Beekse, en ”arische” dienstmeisje ontslaan. Door de rassenwetten was het de joden verboden niet-joods personeel in dienst te hebben. Anderhalf jaar later, in 1942, moesten zij hun huis verlaten. De reden was eenvoudig: de nieuwe N.S.B.-burgemeester van Beek, G. Smalbach, had dringend een representatieve woning nodig in Beek. Het echtpaar Steinberg verhuisde naar een kleine woning in Grevenbicht. Vandaaruit werden ze, evenals alle bejaarde Limburgse joden die in 1942 van deportatie waren vrijgesteld, omdat ze niet in aanmerking kwamen voor ”arbeidsverruimende maatregelen”, overgebracht naar het kamp Vught. Op 8 mei 1943 gingen ze naar Westerbork, en op 11 mei stapten ze in de trein naar Sobibor. Bij aankomst werden allen vergast. De familie Steinberg is het enige joodse gezin, dat geen enkele hulp van Beekenaren heeft gehad om de oorlog te overleven
Proosdijstraat 15
Giel Lacroix was als soldaat tijdens de mobilisatie bevriend geraakt met de Haagse bontwerker Herman Ringer. Herman was jood. Giel zag het gevaar, en nodigde Herman uit in zijn huis in de Proosdijstraat onder te duiken. Herman vroeg ook hulp voor zijn zus, zijn zwager, en hun drie kleine kinderen Estella, Samuel en Benjamin Meyers. Die hulp werd geboden. Herman Ringer, en de kleine Samuel (5 jaar) en Benjamin (2 jaar) kregen onderdak bij Giel en zijn vrouw en dochter. De drie andere onderduikers werden ondergebracht bij familie in Eijsden en Heer. Herman hield zich schuil. De kinderen kwamen gewoon op straat, onder de naam Kees en Bennie. Zij zouden evacués zijn uit het gebombardeerde Rotterdam. Kees bezocht zelfs de kleuterschool in Beek. De kleine Bennie vertelde argeloos in de buurt rond dat hij eigenlijk Benjamin heette, een gevaarlijke naam in die dagen. Om veiligheidsredenen werd hij overgeplaatst naar een vierde gezin uit de familiekring van Giel Lacroix, in Stein. Begin 1944 praatte een Haagse kennis van de familie Meyers haar mond voorbij tijdens een feestje. Zo kwam de politie op het spoor van de zes onderduikers. Op 20 maart deed de Gestapo midden in de nacht een inval, gelijktijdig op de vier adressen in Beek, Stein, Heer en Eijsden. Mevrouw Lacroix moest toezien hoe Herman Ringer en de toen zesjarige Samuel door de politieagenten de trap werden afgejaagd. Het was koud. Snel trok ze Sammie nog twee truien over elkaar aan, en stopte ze Herman een zak ongesmeerd brood in zijn handen. Op 26 maart arriveerde het groepje in Auschwitz. De jonge moeder en haar drie kinderen werden bij aankomst vergast, de twee mannen als arbeiders in het kamp ingeschreven. Zij waren jong en sterk, en overleefden het kamp.
Professor Spronckpark 4
Simon van der Horst was handelaar in textiel. Een deel van zijn bedrijf bevond zich in Amsterdam. Omdat joden beperkte bewegingsvrijheid genoten, verbleef hij doorgaans in Amsterdam. Zijn vrouw Clara en zijn kinderen Karel en Branca bewoonden het huis waar u nu voor staat. Simon behoorde tot de groep arbeidsgeschikte joden, die in augustus 1942 werden opgeroepen voor ”arbeidsverruimende maatregelen”. Minstens tweemaal werd door Beekenaren aandrang uitgeoefend op Van der Horst om onder te duiken: door de gemeenteambtenaar Willy Sangers (zie nr. 11), en door Harrie Piek, die ook geholpen had bij de onderduik van Fred Benedik en de familie Kanarek Van der Horst wilde of durfde niet. Op de dag van de grote Limburse jodendeportatie, 25 augustus, werden de vier gearresteerd. Moeder Clara en Branca op het station. Zij hadden die dag toestemming om met de trein naar Roermond te gaan, waar de lichamelijk en geestelijk gehandicapte Branca op controle moest komen bij de specialist in het ziekenhuis. Vader Simon werd gearresteerd in Amsterdam. Karel (15 jaar) was thuis, met een vriend. Een verzetsman uit Geleen deed nog een laatste poging Karel over te halen om met hem mee te gaan, zonder succes. Een paar uur later kwam de gemeenteveldwachter hem ophalen. Deze bracht hem naar het verzamelpunt voor Limburgse joden in Maastricht. De ambtenaren in Beek deden hun werk. Het huis werd verzegeld, en een gedegen inventarislijst werd opgemaakt. We weten dat Van der Horst bij zijn deportatie onder meer ”1/2 kg getrocknete äpfel, en 150 maggiwürfel” in huis had. Clara en Branca werden op 31 augustus in Auschwitz vergast; Simon en Karel werden als arbeiders in het kamp ingeschreven, en overleden korte tijd later.
Hennekenshof, Wolfeynde 4
In de geschiedenis van het gezin Kanarek laat zich de tragiek van de oorlog vertellen. Vier gezinsleden, joden, vluchtten in 1934 naar Beek vanuit het Duitse Hörde. Als middenstanders, maar volkomen berooid, openden zij een kleine kruidenierswinkel in Beek. Dochter Gerda overleed in 1936 aan tuberculose, in die tijd een volksziekte. Hun trouwe niet-joodse dienstbode en huisgenote moest worden ontslagen. In augustus 1942 vond de deportatie plaats van alle arbeidsgeschikte Limburgse joden, met hun gezinnen. De ouders Kanarek werden wegens hun leeftijd voorlopig vrijgesteld. Alleen Frans, de 27-jarige zoon, moest zich gereedhouden voor vertrek in verband met ”arbeidsverruimende maatregelen”. De onderduik van Frans werd door zijn Beekse vrienden zeer zorgvuldig voorbereid. Hij schreef aan zijn ouders een brief dat hij naar Zwitserland was gevlucht. De heer en mevrouw Kanarek deden aangifte bij de politie in Beek. Ondertussen verbleef Frans op de zolder van sigarenfabriek Hennekens, waar u thans voorstaat. De schuilplaats tussen de spitse dakjes was alleen zichtbaar vanaf de kerktoren. Het was er gezellig ingericht, zelfs een dakterras om te zonnen ontbrak niet. Enkele maanden later overleed plotseling vader Adolf Kanarek. Hem werd de ellende van verdere vervolging bespaard. Zijn zoon kon niet naar de begrafenis. In 1943, toen ook de resterende joden uit Beek zouden worden verzameld in kamp Vught, voegde mevrouw Kanarek zich bij haar zoon op zijn zolder. Na de bevrijding van Beek nam Frans dienst bij de Stoottroepen, om mee te helpen bij het definitief verslaan van de Nazi’s. In de vochtige en koude winter 1944-45 stak bij hem een oude tuberculose de kop op; hij overleed in maart 1945. Wanneer u gaat staan op het trottoir voor de meubelwinkel van Mosmüller aan de overkant van de Stationsstraat, kunt u net de zijkant van het zolderverblijf van de Kanareks zien.
Gemeentehuis
U bevindt zich voor de oude ingang van het gemeentehuis van Beek. Burgemeester van Sonsbeeck was om principiële redenen afgetreden en vervangen door de N.S.B.-er Smalbach. In het kamertje links van de deur zat de afdeling Burgerlijke Stand. Hier werkte Willy Sangers, samen met een Duitsgezinde collega. Onder de ogen van deze collega, en die van de burgemeester, wist Sangers de grootste prestatie van het verzet in Beek gestalte te geven. ”Och, ik zat nu eenmaal op die plaats”, zei hij later. Een understatement. Hij heeft van de Burgerlijke Stand een rommeltje gemaakt waar men jaren na de oorlog nog last van had. Vele tientallen mensen ”verdwenen”uit de administratie, doden werden administratief tot leven gewekt. Dit alles om mensen te helpen, mensen die voor de arbeidsinzet naar Duitsland zouden moeten, maar vooral: joden. Sangers heeft alle Beekse joden gewaarschuwd. Hij stimuleerde hen om onder te duiken. Hij gebruikte zijn voorkennis van alle plannen van een criminele overheid en van zijn foute baas. Hij produceerde valse persoonsbewijzen met echte stempels. In alle stilte deed hij het, zijn collega’s wisten van niets. Een anekdote: Sangers adviseert de Beekse jood Alfred Benedik onder te duiken. Hij adviseert hem het persoonsbewijs van zijn leeftijdgenoot Harry Piek mee te nemen, en onder deze naam in Noord Limburg verder te leven. Harry Piek zelf krijgt het advies om aangifte te doen van verlies van zijn persoonsbewijs. In aanwezigheid van de burgemeester geeft Sangers aan Piek een stevige uitbrander, en hij maakt een splinternieuw persoonsbewijs. Piek is geholpen, en gaat door met hulp aan joodse onderduikers. Vooral door Sangers’ activiteiten overleefde de meerderheid van de joden uit Beek.
Het ‘Monument voor de Gedeporteerde Zigeuners’ in Beek is opgericht ter nagedachtenis aan de negen leden van de zigeunerfamilie Franz (vader, moeder, vier zoons en drie dochters), die op 16 mei 1944 in Beek werden opgepakt en via het doorgangskamp Westerbork naar Auschwitz, Ravenbrück of Buchenwald zijn weggevoerd. Slechts drie van hen hebben de oorlog overleefd. Het gedenkteken is geplaatst op de locatie waar hun woonwagen stond.
Vader Johann Franz was geboren in Amsdorff in Oost-Pruisen. Aanvankelijk handelde hij in paarden, maar op een gegeven moment ging hij viool spelen op feesten en kermissen. Ook gaf hij voorstellingen met een marionettentheater dat voor hem was gemaakt door een Beekse timmerman.
Tegen het einde van de jaren dertig was de heide van Beek een tijdlang de standplaats van de woonwagen van de familie Franz. In 1943 kregen woonwagenbewoners van de bezetter een verbod opgelegd om nog verder rond te trekken en werden ze geconcentreerd in bewaakte verzamelcentra. Om hieraan te ontkomen had het gezin van Johann Franz zijn intrek genomen in een onbewoonbaar verklaarde woning in Bocholtz. Maar de familie moest op last van de burgemeester vertrekken en zich vestigen in het verzamelkamp te Maastricht. Johann Franz zag echter kans een weitje in Beek te pachten en kreeg toestemming daar met zijn familie naartoe te gaan.
Op 16 mei 1944 werden door heel Nederland zigeuners gearresteerd. Ze bleken makkelijk op te sporen, doordat ze in Den Haag centraal geregistreerd stonden. NSB-burgemeester Regout van Beek stuurde twee agenten naar de Kattewei, waar de woonwagen van de familie Franz stond en liet de negen gezinsleden van hun bed lichten. Een inwoner van Beek herinnert zich de dag dat de zigeunerfamilie Franz voorgoed uit Beek verdween: ‘Ik kwam er altijd graag. Altijd was er muziek. De mannen zaten op het trapje met hun viool. En die meiden, die mochten er zijn. Toen ik ’s morgens naar de koel ging, had ik niets in de gaten. Alles was stil. Toen ik ’s avonds thuiskwam, waren de woonwagens weggesleept door de gemeente. We hebben er thuis niet meer over gepraat. Mijn ouders vonden het toch al niet zo prettig dat ik met zigeuners omging.’
Zoon Jozef Franz, die getrouwd was en met zijn Nederlandse vrouw en twee kinderen in de Kloostersteeg in Beek woonde, zag kans naar België te ontsnappen. Hij zou de oorlog overleven.
In het gemeentehuis mocht het enige lid van de zigeunerfamilie dat kon lezen, het arrestatiebevel inzien. Daarna werd het gezin onder politiebewaking via Zwolle naar het doorgangskamp Westerbork gebracht. Toen zij in Westerbork aankwamen, werden ze kaalgeschoren en moesten ze in bad. Zelfs hun muziekinstrumenten werden ontsmet.
Op 19 mei 1944 werd de familie Franz naar het vernietigingskamp Auschwitz getransporteerd. Ze moesten met 80 personen in één wagon. Alle zigeuners werden in een speciaal deel van het kamp ondergebracht, het Zigeunerlager. Op de onderarmen werden kampnummers getatoeëerd. In het kamp moesten de mannen vrachten versjouwen en deden de vrouwen graafwerk. Als de crematoria overbelast raakten, dolven ze massagraven. Zilla Franz (een van de dochters van Johann) moest eens bloedvlekken van de muur wassen, nadat een kampbeul daartegen een kind had doodgeslagen.
Op 31 juli 1944 moesten alle 6.000 zigeuners uit het kamp aantreden. Alle ouderen, zieken, zwakken en kinderen werden uit de kampbevolking gehaald. Ook vader Johann en moeder Ernestine Franz. Zij zouden in de nacht van 31 juli op 1 augustus met bijna 3.000 anderen worden vergast. De overige 3.000 zigeuners werden ‘Arbeitsfähig’ verklaard, onder wie zeven kinderen van het gezin Franz. Zij waren tussen de 16 en 30 jaar. Alleen de twee jongste dochters Zilla en Medie en de jongste zoon Eifa zouden de oorlog overleven. De oudste dochter Buntla stierf in Ravensbrück. De zoons Hans en Peppi kwamen om in Buchenwald. Zoon Shani zag nog kans een briefkaart te versturen naar Beek met als enige tekst: ‘Stuur me alsjeblieft een pak met eten’. Hij bezweek in Sachsenhausen.
Medio maart ontvingen wij een bericht van Frans de Rouw. Hij had een aanvulling op het verhaal, over de tijdens de Tweede Wereldoorlog in veiligheid gebrachte Joodse slagersdochter Vera Meijer. Onderstaand zijn relaas.
In de uitgave nr.17 uit de serie “Wat Baek os Bud”, met als titel “Een voetnoot bij de wereldgeschiedenis : Beek tijdens de Tweede Wereldoorlog, wordt er op bladzijde 104 geschreven over Vera Meier, dochter van de Beekse slager Bernard (Ber) Meier en Julie Meier-Jacobs.
Dochter Vera zou destijds op de dag voorafgaande aan de deportaties van de joden, weggebracht zijn door de heren Hendriks en Crombag. Echter heb ik nog een aanvulling op dit verhaal.
Beide heren waren namelijk wel betrokken bij het in veiligheid brengen van Vera Meier, maar mijn vader, Piet de Rouw, heeft Vera Meier destijds weggebracht naar de Familie Kinjet in Valkenswaard.
De familie Kinjet waren goede vrienden van mijn ouders, wij noemden hen “Oom en Tante”.
Gedurende de tijd die mijn vader nodig had om Vera naar Valkenswaard te brengen, beviel mijn moeder Gusta de Rouw-Hoppers, op 22 sept 1942 van haar eerste kind, een dochter, Pauline genaamd.
Mijn moeder vertelde altijd dat toen mijn vader van zijn terugweg uit Valkenswaard, bij de overweg in Beek aankwam, hij te horen kreeg dat hij een dochter had gekregen.
Vera heeft dus de oorlog weten te overleven, dankzij mijn vader, Piet de Rouw en de Familie Kinjet in Valkenswaard.
Een Saillante toevoeging aan dit verhaal is dat op 9 april 1944 een zoontje geboren werd van Piet en Gusta de Rouw-Hoppers. Echter hij verongelukt een jaar later op 29 augustus 1945 bij de familie Kinjet in Valkenswaard, toen mijn moeder daar op bezoek was. Je redt het kind van een ander en verliest je eigen kind op dezelfde plek.
Mijn moeder hoopte altijd op een “Nieuw Fransje”, en dat gebeurde nadat eerst Hanny in 1947 werd geboren, volgde ik in 1950 en kreeg de naam Frans.
Piet de Rouw was overigens geen onbekende in Beek.
Hij runde samen met Gusta een Sigarenzaak en en Chocolaterie in de Raadhuisstraat 21.
Later werd hier de “Orchidee-Bar” gevestigd en weer later de kappers-salon van Klinkers. Thans is er in dit pand het Italiaans restaurant, “Il trattamento” gevestigd.
Daarnaast was mijn vader actief in het verzet en later na de oorlog als “Blokhoofd” en als lid van de Oranjevereniging.
Door zijn actieve rol in het verzet tijdens de oorlog is hij in aanmerking gekomen voor een pensioen van de stichting 1940-1945. Dat was een geluk voor hem, want door hartinfarcten vanaf 1968 was hij niet meer in staat te werken. Hij overleed op 59 jarige leeftijd op 18 april 1973.
Hij is nooit begraven, omdat hij zijn lichaam ter beschikking stelde aan de Wetenschap in Nijmegen.
Ik hoop hiermee een verhaal aan de geschiedenis van Beek toegevoegd te hebben.
En “ere wie ere” toekomt in het verhaal over de redding van Vera.
Maastrichterlaan 49 in Beek, het huis waar een foute burgemeester in 1942 ten koste van een joods echtpaar zijn oog op liet vallen.
“Het waren twee lieve oude mensen. Zij moesten mij ontslaan, omdat een Arisch meisje niet langer mocht dienen in een joods huishouden. Maar wij hielden contact met elkaar. Ze mochten ook niet meer reizen met de bus. Toen ik trouwde in Geleen kwamen ze helemaal te voet vanuit Beek om ons een cadeau te bezorgen voor ons huwelijk.” Aan het woord is mevrouw Gulikers, in een interview dat ik met haar had in 1994. Zij sprak over het joodse echtpaar Steinberg. De woning die mevrouw Gulikers niet langer mocht verzorgen is het pand Maastrichterlaan 49.
In het begin van de oorlog was Johannes Josephus van Sonsbeeck burgemeester in Beek. Hij trad op 4 december 1941 af: hij wilde niet langer burgemeester zijn, omdat hij dan te ver zou moeten gaan in zijn gehoorzaamheid aan de Duitse bezetter. De Commissaris der Provincie Limburg, N.S.B.-er en voormalig kamerlid Graaf Max de Marchant et d’Ansembourg, benoemde in Beek een opvolger: Godfried Jozef Paul Smalbach, op 16 september 1897 geboren en nog steeds woonachtig in Vaals. Hij was lid van de N.S.B.. Op 28 december 1941 aanvaardde hij het ambt van burgemeester van Beek, tegen een jaarsalaris van 3.885 gulden. Op 2 februari werd hij feestelijk geïnstalleerd in het gemeentehuis. De Commissaris der Provincie waarschuwde hem bij deze gelegenheid, dat “[…] muren van wantrouwen, wallen van haat [zijn deel zouden zijn] bij de zware taak te regeren zonder raad, zonder wethouders, in een dorp waar een anti-stemming heerst.”
Smalbach had een probleem. Hij woonde in Vaals, en kon moeilijk in Beek een representatieve woning vinden. Er heerste woningnood in de regio, en voor een burgemeester is niet elk huis geschikt. Maar de nieuwe burgervader had goed rondgekeken in Beek. Hij had gezien dat een ouder joods echtpaar, Salomon en Selma Steinberg-Hertz, een mooie woning bewoonde vlak bij het gemeentehuis, Maastrichterlaan 49. Dat huis wilde hij hebben. De Steinbergs waren in 1939, na de Reichskristallnacht, naar Beek gevlucht vanuit het Duitse Hagen. De keuze was gevallen op ZuidLimburg, omdat hun dochter hier al langer woonde. Zij was (gemengd) gehuwd met de heer J.W.C Op den Kamp, bedrijfsleider bij de Staatsmijn Hendrik. Het echtpaar Op den Kamp woonde in het gehucht Rumpen bij Brunssum.
Smalbach ging op 21 februari 1942 in Maastricht op bezoek bij de Beauftragte van de Reichskommissar in Limburg, de heer Willi Schmidt. De resultaten van het gesprek tussen beide heren legde Smalbach vast in een brief aan Schmidt op 23 februari. Hij beklaagde zich over het feit dat in Beek geen goede woning voorhanden was. Het kostte hem elke dag 4 ½ uur om met de bus op en neer te reizen tussen Vaals en Beek, en bij winterweer kon dat nog verder uitlopen tot wel zes uur. Hij verzocht Schmidt officieel hem te helpen het echtpaar Steinberg te bewegen uit hun huis te gaan. De eigenaresse van de woning, de Beekse weduwe Retera-Corten, was niet bereid Steinberg de huur op te zeggen. En toch kon de oplossing zo simpel zijn: de Steinbergs zouden kunnen gaan inwonen bij hun dochter in Brunssum. Of anders kon het joodse gezin Van der Horst, Prof. Spronkpark (sic !), gedwongen worden hen op te nemen in hun ruime woning.
Salomon en Selma Steinberg, en hun dochter Irma (1939)
Kennelijk had Schmidt niet de bevoegdheid om Steinberg uit zijn huis te zetten. In een brief van 2 maart vroeg hij hulp aan zijn collega, de Beauftragte für die Stadt Amsterdam. Na herhaald te hebben hoe onhoudbaar de situatie was voor een burgemeester die dagelijks vier en een half uur moet reizen, gaf hij een interessante verklaring voor het feit dat Smalbach er niet in slaagde een woning te vinden in Beek: “[Er] ist nicht in der Lage auf dem freien Wohnungsmarkt eine Wohnung in seiner eigenen Gemeinde Beek zu mieten. Er ist Nationalsozialist, und schon allein diese eine Tatsache genügt, dasz er keine Wohnung in seinem Amtsbezirk erhält.” De woning “des Juden Salomon Steinberg” was geschikt, en Schmidt verzocht zijn Amsterdamse collega deze voor Smalbach in beslag te nemen.
Maar zo gemakkelijk bleek dat niet te zijn. De Beauftagte für Amsterdam verwees Schmidt naar de Zentralstelle für Jüdische Auswanderung in Amsterdam. In een brief van 16 maart zette Schmidt zijn probleem uiteen. Vervelend was, volgens briefschrijver, dat Steinberg al 75 jaar oud was, en “infolge des hohen Alters wahrscheinlich ein Abtransport nicht im Frage kommt.” In maart 1942 werden al voorbereidingen getroffen om alle joden uit Limburg jonger dan 60 jaar via Westerbork naar het oosten te deporteren. Ouderen waren echter voorlopig hiervan vrijgesteld. En dat was pech voor Smalbach, en pech voor Schmidt.
Het wilde maar niet vlotten met de huisuitzetting. Op 7 april schreef Schmidt een brief aan Smalbach zelf. Vertaald in het Nederlands stelde hij: “Mijn pogingen om de weduwe Retera-Corten te bewegen om Steinberg de huur op te zeggen, zijn allemaal stukgelopen. De verhuurster beweert dat zij, mocht het huis vrijkomen, het zelf wil gaan bewonen. Dit jaar liep het huurcontract af, maar zij heeft van haar recht om nú de huur op te zeggen, geen gebruik gemaakt, omdat het oude mensen betreft. Overigens heeft zij geen huurcontract met de joden zelf, maar met hun Arische schoonzoon Op den Kamp, die bedrijfsleider is. In deze zaak moeten we afzien van de genoemde woning. Wij adviseren u ons attent te maken op een andere joodse woning. Voor het versnellen van de procedure is het aangewezen een woning te kiezen waarvan ook de verhuurder jood is.”
Smalbach liet er geen gras over groeien. Al op 13 april liet hij Schmidt weten dat hij zijn oog had laten vallen op het pand Bourgognestraat 4, waarvan de jood Louis de Leeuw zowel eigenaar als bewoner was. De Leeuw, zo schreef Smalbach, was van beroep veehandelaar, maar zijn joods bedrijf was geliquideerd. Smalbach besloot zijn brief: “Genannter de Leeuw ist 47 Jahre alt und Seine Familie besteht aus seine Frau und drei Kindern im Alter von 19, 17 bezw. 13 Jahren. Heil Hitler! Paul Smalbach.”
Schmidt gaf deze nieuwe mogelijkheid onverwijld door aan Amsterdam, in een brief gedateerd 25 april. Tevens schakelde hij in een brief van 19 mei 1942 de “Leiter der Sicherheitspolizei und der SD” in. Hij verzocht hem de zaak snel te regelen, zodat de burgemeester eindelijk een woning kon betrekken in zijn eigen gemeente. Waarschijnlijk heeft de politiecommissaris zijn werk doeltreffend gedaan, want in een telegram van 23 mei liet Musold, van de SD te Maastricht, weten dat het echtpaar Steinberg bereid was bevonden zijn woning in Beek ‘vrijwillig’ te verruilen voor een bovenwoning in Grevenbicht.
De Steinbergs woonden van mei 1942 tot 7 april 1943 op het adres Houtstraat 176, Grevenbicht. Op laatstgenoemde datum moesten alle nog in Limburg wonende joden, voor het merendeel bejaarden, verhuizen naar het concentratiekamp Vught. Daar zagen de Steinbergs ook hun voormalige plaats- en straatgenoten terug: het echtpaar Jacob en Johanna Benedik-Brückheimer, en weduwnaar Joep Wolf. Op 8 mei – de beide echtelieden waren ondertussen opgenomen in het kampziekenhuis werden allen overgeplaatst naar Westerbork, van waaruit zij op 11 mei per goederentrein vertrokken naar de gaskamer van Sobibor. De datum waarop ze stierven was 14 mei 1943. In 2008 richtte de gemeenschap van Beek voor deze vijf dorpsgenoten een klein monumentje op langs de Laan der Herinnering, de weg van de barak waar de joden zich moesten uitkleden naar de gaskamer. Het pand Maastrichterlaan 49 was het woonadres van twee Beekse N.S.B.-burgemeesters: het gezin Smalbach woonde er tot november 1943, opgevolgd door burgemeester August Regout. Bij de bevrijding van Beek op 17 september 1944 vluchtte Regout. Het huis werd opnieuw een joodse woning. Twee gezinnen, de familie Louis de Leeuw en de familie Bernard Meijer troffen hun eigen woningen, die zij hadden moeten verlaten toen zij onderdoken, bewoond door anderen. Zij betrokken samen de woning van Steinberg.
September 1944 was een tijd van gespannen verwachting. De bevrijders waren in aantocht. In Beek kon men de vorderingen van de bevrijders van dag tot dag volgen: ambtenaren in het gemeentehuis gaven bijna dagelijks een illegaal krantje uit: de Vrijheidbode. Dit werd gevuld met berichten die waren opgevangen van Radio Oranje.
Vanaf 1 september (1944) was er geen treinverkeer meer mogelijk. De scholen gingen na de zomervakantie niet meer open. Eveneens op 1 september ontplofte de gashouder van de cokesfabriek op het terrein van de Maurits, in brand geschoten door een geallieerd vliegtuig.
Mensen in Beek zagen grote aantallen Duitse militairen zich chaotisch terugtrekken, onderweg plunderend en vorderend. Veel soldaten deserteerden. Duizenden militairen werden ingekwartierd bij Beekse gezinnen.
Op 5 september – ‘Dolle Dinsdag’ – waren er geruchten dat de geallieerden elk moment konden komen. Er brak paniek uit onder NSB-ers, waardoor een wilde chaotische vlucht van deze lieden naar het noorden plaatsvond.. Van de paniek maakte enkele personen uit het verzet handig gebruik om de in beslag genomen radiotoestellen terug te stelen uit het Patronaat, waar zij lagen opgeslagen. Op 9 september vluchtte ook NSB-burgemeester Regout. Om zijn huisraad te vervoeren vorderde hij de bakkerswagen van bakker Maasen, en het paard van de zigeunerfamilie Franz, die hij naar Westerbork en Auschwitz had laten deporteren.
In de dagen daarna werd er meer en meer geschoten in en om Beek en er vielen ook een paar gewonden onder de burgerbevolking.
Op 16 september was er een grote veldslag bij Oensel en Geverik. Eenheden van Hell on Wheels voerden zware aanvallen uit op Duitse verdedigingstellingen. Minstens dertien Duitsers en een Amerikaan sneuvelden. De Duitsers werden inderhaast op het Sint-Martinuskerkhof begraven. Zowel in Oensel als in Spaubeek viel een dode door een bom.
En toen, op 17 september, een zondag, reed voor het eerst een Amerikaanse tank – komende vanuit Oensel – de Adsteeg af. Neerbeek werd nog diezelfde dag ook bevrijd. Spaubeek een dag later, door militairen die kwamen vanuit Valkenburg. Het feest in Beek kon beginnen.