De Joodse familie Kanarek

Het joodse gezin Adolf, Johanna en zoon Franz Kanarek was in 1934 vanuit het Duitse Hörde naar beek gevlucht, samen met de trouwe niet-joodse diensbode Henny Blaszyk. Het berooide middenstandsgezin en Henny openden een kruidenierswinkel in Beek. Zij burgerden in Beek in op een ideale manier. Franz ging deel uitmaken van een hechte vriendengroep, waartoe ook twee broers Hennekens behoorden, mede-eigenaars van sigarenfabriek Hennekens.

Na de Duitse inval werd de familie Kanarek opnieuw slachtoffer van de anti-joodse politiek. Henny moest worden ontslagen. De jodendeportaties uit Limburg begonnen. Op 24 augustus 1942 kreeg Franz, evenals bijna alle Limburgse joden die jonger waren dan 60 jaar, de aanzegging dat hij zich de volgende dag moest melden voor ‘arbeidsinzet in het oosten’. Onmiddellijk kwam men in actie: samen met Harry Piek, Bert Soetbrood en Willy Sangers werd door Maxime (Siem) Siem Hennekens een onderduikmogelijkheid geschapen op de achterzolder van zijn sigarenfabriek. Het werd een ‘vierkamerwoning met dakterras’ waar Franz tot de bevrijding kon wonen en …. werken voor het Verzet. Hij vouwde het illegale blad Trouw, en bundelde de krant voor de illegale bezorgers. 
Franz’ moeder Johanna weigerde in april 1943, met andere oudere joden uit Limburg, naar kamp Vught te verhuizen. Zij dook onder bij haar zoon. Vader Adolf bleef verdere vernedering bespaard, omdat hij eerder al was overleden (aan een natuurlijke dood). Franz zag de begrafenis van zijn vader vanuit een raam van zijn onderduikadres. 
Franz had inmiddels gezworen dat hij zijn zwarte haren pas weer zou laten knippen als hij weer vrij over straat kon lopen in Beek. Het eerste dat de Beekenaren na de bevrijding zagen was een over de straat dansende jongeman met een grote oranje strik in zijn lange haren. 
Nadat Beek was bevrijd sloot Franz zich aan bij de KS (Koninklijke Stoottroepen). Hij wilde samen met de bevrijders de bezetter verder verdrijven. Tragisch genoeg werd hij al spoedig ziek en overleed op 15 maart 1945 in Maastricht. Franz Kanarek werd met militaire eer ter aarde besteld op de Joodse Begraafplaats aan de Putbroekerweg in Beek.

Joodse onderduiker sterft als militair

Wie er bij was, zal het beeld niet snel vergeten. 17 september, de dag dat het Limburgse Beek bevrijd werd. Vooraan een groeiende stoet feestende mensen danst een bleke jongeman met lange donkere krullen. In zijn haar een grote oranje strik.

Het is Franz Kanarek. Na 25 maanden onderduik kan de Joodse jongen eindelijk weer vrij rondlopen. “Pas als ik weer veilig de straat op kan, knip ik mijn haar”, had hij beloofd toen hij zijn schuilplaats betrad.

Met haar tot aan zijn taille viert hij het feest van de vrijheid. De bevrijding heeft hij gehaald, de oorlog heeft hij overleefd. Maar nu is hij in vredestijd bezweken.

Gevlucht

Kanarek vluchtte in 1934 met zijn ouders en zus vanuit het Duitse Horde naar Nederland. Net als tienduizenden andere Joodse Duitsers tracht de familie de vervolging in hun thuisland te ontlopen.

Velen waren niet welkom. Ze werden bij de grens geweigerd en teruggestuurd. De familie Kanarek hoort bij de groep van naar schatting 30.000 vluchtelingen die wel in Nederland wordt toegelaten.

Het gezin vestigde zich in het Limburgse Beek. Ze openden een kleine kruidenierswinkel. Zus Gerda overlijdt in 1936 aan tbc.

Razzia

In augustus 1942 bleek het nieuwe thuisland niet zo veilig als gehoopt: de Duitsers hielden een grote razzia in Limburg. 600 Joden jonger dan 60 jaar moesten zich melden in Maastricht. Vandaaruit werden ze naar Westerbork gebracht, waarna arbeidsinzet in Duitsland zou volgen, zo zeiden de Duitsers.

Vader en moeder Kanarek hoefden zich vanwege hun leeftijd voorlopig niet te melden. De 27-jarige Franz wel. Hij besloot onder te duiken. De onderduik werd door hem en zijn vrienden zorgvuldig voorbereid. In een brief aan zijn ouders schreef hij dat hij naar Zwitserland is gevlucht. Zijn ouders meldden dat bij de politie van Beek.

Franz zit echter slechts 100 meter van zijn ouderlijk huis, op de zolder van de sigarenfabriek van de familie Hennekens. Een vriend regelde de onderduikplek, die gezellig wordt ingericht, inclusief dakterras om te zonnen.

Een paar maanden later overlijdt de vader van Franz. De jongen kan niet naar de begrafenis. Als ook Franz’ moeder zich voor deportatie moet melden in 1943, duikt zijn samen met haar zoon onder. Samen overleven zij hier de oorlog.

Gescheiden met golfplaten

Hun huis krijgen moeder en zoon Kanarek niet terug. Het is tijdens de oorlog toegewezen aan een NSB-gezin. Moeder en zoon verblijven nog enige tijd op hun onderduikadres.

Uiteindelijk mogen ze de helft van hun eigen huis gebruiken. Een golfplaten afscheiding wordt tussen de familie Kanarek en het NSB-gezin geplaatst.

Vechten tegen de Duitsers

De dag na de bevrijding van Beek meldt Franz zich bij het Militair Gezag. Hij wil zijn bijdrage leveren en vechten tegen de terugtrekkende Duitsers. Hij wordt ingedeeld bij de stoottroepen.

Tijdens het wachtlopen loopt hij een zware longontsteking op. De periode in onderduik heeft de jonge Frans waarschijnlijk verzwakt. Hij krijgt tuberculose, waaraan hij vandaag overlijdt.

Soldaat Kanarek zal met militaire eer en saluutschoten worden begraven. Een schrale troost voor zijn moeder die alleen achterblijft.


 

Beek 70 jaar Bevrijd

Straatfestijn op ter herdenking van 70 jaar bevrijding van Beek in Limburg (Bron: Martin Heffels)

Jelle Nijhout

In memoriam Jelle Nijhout
Door Wim van der Linde
Eerder gepubliceerd in Nuutsbaeker No 4, 2010

Het is opmerkelijk dat ook na lange tijd nog steeds nieuwe oorlogsverhalen opduiken. Op 10 mei aanstaande is het zeventig jaar geleden dat Nederland door de Duitse legers werd overvallen en onder de voet gelopen. Slechts weinigen weten dat in de eerste minuten na het begin van het Duitse offensief op Beeks grondgebied een Nederlandse militair sneuvelde: Jelle Nijhout uit Amsterdam. De heer Wim van der Linde uit Berg aan de Maas stuurde ons het verhaal. Tragisch door zijn verloop, en een opmerkelijk tijdsbeeld dat informatie geeft over de verhouding van katholieken en protestanten in die dagen:

“Het tijdstip voor de aanval op Nederland, België en Frankrijk, in militaire termen Fall Gelb genoemd,  was bepaald op 4.00 uur in de ochtend van de tiende mei 1940. Echter enkele kleinere Duitse eenheden waren al enige tijd eerder de grens gepasseerd. Dit was onder meer het geval met het “Bataljon zur besonderen Verwendung 100” dat achter de verdedigingslijn langs Geleenbeek en Geul van Sittard naar Maastricht moest oprukken naar de Maasbruggen. Dit bataljon bestond uit een lange gemotoriseerde colonne met een paar tanks, pantserwagens, gemotoriseerd anti-tank-geschut en gemotoriseerde infanterie in de voorhoede. Het rukte op van Tuddern naar Sittard en daarna via de Rijksweg van Sittard via Geleen en Beek naar Maastricht.

Om 3:30 uur, een half uur voor het officiële begin van de aanval, passeerde het Bataljon in Sittard de grens. Het ondervond direct Nederlandse militaire tegenstand. In Sittard sneuvelden twee Nederlandse militairen. Daarna rukte het zonder verdere weerstand op van Sittard naar Geleen. In Geleen moest een bij de Eindstraat half over de weg liggende boom door één van de tanks opzij geduwd worden. In Neerbeek was de betonnen versperring op de brug over het mijnspoor gesloten, en deze versperring werd verdedigd vanuit loopgraven die waren aangelegd op het hoge talud van het mijnspoor. De verdedigers beschikten over één mitrailleur en verder slechts over geweren. Er ontstond een vuurgevecht waarbij soldaat Jelle Nijhout een kogel in zijn hoofd kreeg. Dat was om ongeveer  4.00 uur, het officiële  tijdstip van het begin van de inval van de Duitsers.

Na het korte oponthoud in Neerbeek, niet meer dan ongeveer 15 minuten, kon de Duitse militaire colonne zonder verdere tegenstand doorrijden tot de buitenwijken van Maastricht.

Direct na het vuurgevecht gingen Neerbeekse burgers ter plaatse kijken. Zij vonden de zwaargewonde man, en waarschuwden de pastoor. Deze diende hem de laatste sacramenten toe. De soldaat overleed vervolgens in de armen van de pastoor. Nadien bleek dat Jelle Nijhout Nederlands Hervormd was: hij had volgens de norm van die dagen niet bediend mogen worden. Hij kreeg een noodgraf in de stoep buiten de Katholieke begraafplaats van Neerbeek.

Direct na de capitulatie van Nederland werd zijn stoffelijk overschot overgebracht naar Amsterdam en daar her-begraven. Na de oorlog werd hij overgebracht naar de erebegraafplaats in Loenen.”

Jelle Nijhout was geboren op 11 augustus 1914 te Amsterdam. Als dienstplichtige diende hij bij het 37e R.I. Hij overleed op 10 mei 1940.

Ruth Bogen

In 1994, bij gelegenheid van het feit dat Beek vijftig jaar was bevrijd, gaf de Stichting Herdenking Oorlogsslachtoffers Beek, samen met de Heemkundevereniging Beek, een boek uit onder de titel Een voetnoot bij de wereldgeschiedenis. Hierin hebben wij getracht een volledig overzicht te geven van alle met Beek verbonden mensen, die om het leven kwamen als gevolg van de Tweede Wereldoorlog. De namen van al die personen werden destijds opgenomen op het oorlogsmonument bij de Martinuskerk.
Onder de slachtoffers waren ook twaalf joodse inwoners van Beek. Destijds was er echter één probleem. Van het Beekse meisje Ruth Bogen hadden wij geen bewijs van overlijden.

Ruth Bogen met haar moeder Louise Herz

Wij schreven destijds:

“Het gezin Bogen-Hertz was bekend in Beek, toen het er in januari 1939 naar toe vluchtte [vanuit het Duitse Keulen]. De vader van Luïse Bogen-Hertz was in Beek geboren; een broer van vader, Max Hertz, woonde in Beek, Maastrichterlaan 25; en een zusje van mevrouw Bogen, Bertha Hertz, woonde eveneens in Beek, gehuwd met Jan Nicolaas Spronken. De familie Bogen was bevriend met de Beekse familie De Leeuw. Het gezinnetje, Samuel Bogen, Luïse Bogen-Hertz en hun zevenjarig dochtertje Ruth, heeft langer dan een jaar in Beek naar een woning gezocht, die niet te vinden was. Tijdelijk werd inwoning geregeld bij hun oom Max. Toen deze in het voorjaar van 1940 verhuisde naar Amsterdam, was er voor de familie Bogen geen plaats meer in de herberg. In de dagen rond de Duitse inval verhuisde het gezin naar Westerbork. Het latere doorvoerkamp was toen nog een door de Nederlandse regering in het leven geroepen centrum voor Duitse asielzoekers, meest joden. In de loop van 1941 kreeg Westerbork de status van Durchgangslager, dat wil zeggen verzamelplaats voor joden, die wachtten op hun deportatie naar Polen. De Duits-joodse vluchtelingen, die het kamp bewoonden, zaten als ratten in de val: het waren de eerste bewoners van het Durchgangslager.

Toch ontleenden zij ook een zekere bescherming aan het feit dat zij de eersten waren. Velen, zo ook Samuel Bogen, kregen een functie in de kamporganisatie. Zo kon het gebeuren dat zij pas Westerbork verlieten als laatste groep. De familie Bogen werd gedeporteerd op 6 september 1944, en niet naar Auschwitz, maar naar het Altersgetto Theresiënstadt bij Praag. Vanuit Theresiënstadt hebben wij geprobeerd hun spoor te volgen. Samuel en Luïse zijn vanuit Theresiënstadt op 4 oktober op transport gesteld naar Auschwitz, en aldaar bij aankomst vergast. Van hun dochter Ruth, geboren 1 mei 1932, ontbreekt verder elk spoor. Zij is niet gedeporteerd. Er is geen lijst van degenen die op 6 mei 1945 in Theresiënstadt zijn bevrijd. Misschien was Ruth daarbij. Misschien ook is zij overleden in het kamp. Het is echter geenszins onmogelijk dat het Beekse meisje Ruth Bogen, gevangene nr. XXIV-7-75, op dit moment nog leeft. In Israel/ In Amerika?”

Dat was onze kennis van 1994. Bij een hernieuwd onderzoek naar het lot van een aantal Limburgse joodse slachtoffers uit de Tweede Wereldoorlog konden wij opnieuw het archief raadplegen van het Herinneringscentrum Westerbork. Tot onze verbazing was er nu (in 2008) wel via het Internationale Rode Kruis een bericht van overlijden van Ruth ontvangen. Zij blijkt toch met haar ouders te zijn meegegaan van Theresiënstadt naar Auschwitz, en daar op 6 oktober 1944 te zijn vergast, samen met haar moeder. Er blijkt in de burgerlijke stand van de toenmalige gemeente Westerbork ook een overlijdensakte te zijn opgemaakt, en wel in 1973. En er wachtte ons ook een verrassing. Er bleek zelfs een fraaie foto van Ruth en haar moeder te zijn, die was tevoorschijn gekomen uit het fotoalbum van een ander oud-lid van de kampstaf, een zekere Gotschalk. Wij drukken de foto hierbij af.

In het citaat uit ons boek uit 1994 staan nog twee fouten. De familie Bogen is al in Beek ingeschreven op het adres Maastrichterlaan 25 op 27 november 1938, en niet pas in januari 1939. Vader Samuel heeft na de vlucht van het gezin officieel gewoond op vier verschillende adressen: in Beek, Maastricht, Beesel en Rotterdam. Hij verhuisde al op 23 maart 1940 vanuit Rotterdam naar het vluchtelingenkamp Westerbork, waar zijn vrouw en dochter zich op 9 mei vanuit Beek bij hem voegden. Hij stond ingeschreven onder het beroep Kaufmann, en kreeg een plaats in Westerbork als lid van het kamppersoneel, de Gruppe Stammlager. Op 4 september 1944 werd het gezin afgevoerd naar Theresiënstadt, en van daaruit op 4 oktober naar Auschwitz. Zoals gezegd, moeder en dochter werden bij aankomst vergast. Samuel werd echter als arbeider in het concentratiekamp ingeschreven. Hij was lid van het ‘Arbeitskommando Melk’.Voor de bevrijders uit werd hij, met de andere overlevenden van Auschwitz, naar het westen gedreven in een van de beruchte Dodenmarsen. Hij overleed onderweg op 28 maart 1945.

Liberation Route

Liberation Route door Beek vertelt het verhaal over de Kloostersteeg.
Liberation Route Europe is een steeds uitbreidende internationale herdenkingsroute door Europa. Plaatselijk kunnen mensen via ‘luisterstenen’ kennis maken met belangrijke gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden. Ook Beek wordt op deze route aangesloten. In overleg met de gemeente Beek en het Eyewitnessmuseum van Beek is besloten, dat in Beek het mooie verhaal wordt verteld van gebeurtenissen, die plaatsvonden in het nog steeds bestaande huisje Kloostersteeg 3.   

Kloostersteeg 3

In dit huis woonde tijdens de oorlog het gezin Lutgens. Op de zolderkamer verbleef een familielid, Frits Linke. Deze had de Duitse nationaliteit. Na de inlijving van Nederland werd hij opgeroepen voor dienst in de Wehrmacht. Hij ging, maar deserteerde spoedig daarna. Voor deserteurs was er in die dagen maar één straf: de kogel. Daarom dook Frits onder in Roggel, in een plaggenhut achter Hoeve Stokershorst in de Peel.
Een dochter van het echtpaar Lutgens, Agnes, was getrouwd met Mannela Franz, een Sinti. Evenals het ouderlijk gezin Franz trokken ook Mannela en Agnes, met hun twee jonge kinderen, in een woonwagen van kermis naar kermis. In augustus 1943 kregen alle woonwagenbewoners een trekverbod. Zij werden verplicht zich te vestigen op een verzamelkamp, of om hun wagen te verruilen voor een vaste woning in een huis. De heer Franz senior slaagde erin om toestemming te krijgen zich met zijn wagen te vestigen in een weiland aan de Stegen in Beek. Zij zoon Mannela betrok met vrouw en kinderen de zolderkamer van Kloostersteeg 3, die was vrijgekomen doordat de vorige bewoner, Frits Linke, was ondergedoken.

Op 16 mei 1944 vond de landelijke razzia op ‘zigeuners’ plaats. De familie Franz aan de Stegen werd om vier uur in de nacht gearresteerd door de Beekse politie, en later naar Westerbork overgebracht. Een half uur na de overval op zijn ouders, broers en zussen werd op de deur van Kloostersteeg 3 gebonsd waar Mannela verbleef. Zijn vrouw Agnes en haar zusje waren als eersten bij de deur. Agnes wist de beide Beekse agenten aan de praat te houden, terwijl haar zus Mannela waarschuwde. Deze kon in nachtkleren ontsnappen uit het zolderraam. Het bewuste raampje is nog te zien in de achtergevel van de woning. Mannela leende in Beek bij vrienden een fiets, en zocht en vond onderdak bij Frits Linke, in diens plaggenhut in de Peel. Zo overleefden Mannela en Frits samen de oorlog.

Na de oorlog werd Frits, als Duitser, geïnterneerd in een kamp voor vijandelijke staatsburgers te Sluis (Zeeland). Hij ervoer dit –terecht- als onrechtvaardig. Daarom ontvluchtte hij uit het interneringskamp. Op 25 januari 1946 werd hij door de politie van Roermond opnieuw gearresteerd, en teruggebracht naar het kamp.

De bevrijding van Beek en de zigeunervervolging, het hele verhaal op de luistersteen van de Liberation Route

17 september 1944. De eerste Amerikaanse tank van de divisie Hell on Wheels rijdt de steile Adsteeg af en dendert Beek binnen. Beek is bevrijd na een bezetting van vier jaar en vier maanden.
Enkele uren later zijn mensen in Beek getuige van een vreemd schouwspel op de Rijksweg. Een bleke jongeman danst over de straat, gevolgd door een steeds in omvang toenemende stoet jongeren. In de glanzende lange zwarte haren van de danser is een reuzengrote oranje strik bevestigd. Hij wordt het middelpunt van een spontaan feest. Het is Franz Kanarek, een joodse jongen. Op 25 augustus 1942 had hij zich, evenals de meeste andere joden uit Limburg, moeten melden in een schoolgebouw in Maastricht, zogenaamd om gekeurd te worden voor arbeidsverruimende maatregelen in het oosten. Nadat een veldwachter hem persoonlijk een dag eerder de dwingende ‘Oproeping’ hiertoe had overhandigd, was hij spoorloos verdwenen uit Beek. Hij had een afscheidbrief achtergelaten voor zijn ouders, dat hij naar Zwitserland was gevlucht. In werkelijkheid had een groep vrienden voor hem hals over kop een schuilplaats ingericht op de zolder van Sigarenfabriek Hennekens, honderd meter van zijn huis. Daar had hij 25 maanden verbleven. Hij had gezworen, dat er geen schaar aan zijn haren zou komen tot hij weer vrij in Beek over straat kon lopen. Daarom golfden zijn zwarte haren tot aan zijn taille.

Het dorp dat hij terugzag, was niet meer hetzelfde Beek als vóór zijn onderduik.  Bij het grote bombardement van 5 oktober 1942 door de RAF betreurde het buurdorp Geleen tachtig dodelijke slachtoffers. In Beek was slechts één dode, maar veel gebouwen in het centrum waren vernield of beschadigd. Tien van de 26 joodse inwoners van Beek, allen goede bekenden van Franz, waren weggevoerd en kwamen niet meer terug.

Een paar maanden vóór de bevrijding had zich nog iets bijzonders afgespeeld. In de schaduw van de jodenvervolging hadden de nazi’s ook maatregelen genomen tegen een andere groep mensen: de Sinti. Men noemde hen zigeuners. In de eerste jaren van de oorlog werden zij vooral gediscrimineerd door de Nederlandse overheid, omdat zij asociaal of crimineel heetten te zijn. In het midden van 1943 hadden de Duitsers de vervolging overgenomen. Vanaf 3 augustus hadden alle woonwagenbewoners een trekverbod gekregen.

De grote familie Franz, een Sinti-gezin, was goed bekend in Beek. Het gezin verdiende de kost met muziek maken op kermissen, met het geven van voorstellingen met een marionettentheater en met handel in paarden en garnituren. Johann Franz had zich, toen het trekverbod inging, aanvankelijk gedwongen gevestigd op het verzamelkamp van Maastricht. Maar door zijn vriendschap met de Beekse ondernemer Demandt kon hij een vergunning bemachtigen om met zijn luxe woonwagen een standplaats in te nemen in een weilandje achter de Martinuskerk in Beek, aan de Stegen. In de woonwagen woonden het oudere echtpaar Franz-Rosel samen met zeven volwassen kinderen. De oudste zoon Mannela was getrouwd. Hij verliet zijn woonwagen, en ging met vrouw en twee jonge kinderen inwonen bij de ouders van zijn vrouw, in een klein huis in de Kloostersteeg in Beek.

Ondertussen hadden zigeuners een plaats gekregen in het racistische wereldbeeld van de nazi’s. Zij waren mensen van een minderwaardig ras. De jodenvervolging was grotendeels afgerond. Reichsführer-SS Heinrich Himmler vaardigde daarom het Auschwitz-Erlass uit, waarin hij opdracht gaf alle zigeuners over te brengen naar een speciale afdeling van het vernietigingskamp Auschwitz-Birkenau, het Zigeunerlager. Omdat niet op voorhand duidelijk was wie naar ras als zigeuner moest worden beschouwd, kregen burgemeesters en politiecommandanten op 15 mei 1944 opdracht een ‘bedektelijk onderzoek’ in te stellen. (Hier zou ook een citaat kunnen worden voorgelezen uit het geheime bericht aan de burgemeesters: “namens den Befehlhaber der SIPO draag ik u op, bedektelijk vóór 15 mei 1944 12 uu een opgave samen te stellen van alle leden der zigeunerfamilies, ook kinderen, die zich in Uw bewakingsgebied ophouden of wonen, ook in logementen en dergelijken.”) Zij moesten bepalen wie zigeuner was. Burgemeester August Regout van Beek inventariseerde tien zigeuners in zijn gemeente. Een dag later kwam het telegram, dat opdracht gaf de zigeuners te arresteren en over te brengen naar Westerbork.
Er vond in heel Nederland in de nacht van 16 mei een razzia plaats op zigeuners. Burgemeester Regout gelastte twee lokale politiemensen om de tien Beekse zigeuners te arresteren. Om vier uur in de nacht zetten die het weitje aan de Stegen af met een rol prikkeldraad Zij dwongen de negen uit hun slaap gestoorde mensen mee te gaan naar het politiebureau. Daar werden zij geregistreerd. Onder geleide van de twee politiemensen werden zij vervolgens per gewone lijnbus naar station Sittard gebracht. Van Sittard naar Zwolle zaten zij met hun bewakers in een gesloten wagon, die was gekoppeld achter een gewone personentrein. In Zwolle kwamen ook enkele andere zigeuners bij hen in de wagon, die werd losgekoppeld en aangehaakt aan een speciale trein naar Westerbork.

Een half uur na de arrestatie van het gezin in de woonwagen werd er op de deur gebonsd bij het huis waar zoon Mannela Franz verbleef. Zijn vrouw Agnes vertelde na de oorlog wat er toen gebeurde:

“We lagen in bed, en opeens werd er op de deur gebonsd. Echt gebonsd! Ze riepen zoiets als ‘Polizei!’ Mijn vader ging het eerst naar beneden, toen ik en mijn zus. Ik deed de deur open en daar stonden twee agenten. Toen zeiden ze direct: ‘Wij komen Joseph ophalen.’ Ik zeg: ‘moet hij wat meenemen?’ Hij mocht niks van levensmiddelen meenemen, alleen wat ondergoed. Ik wou ze aan de praat houden. Ik zei tegen mijn zus; ‘Ga hem even helpen daarboven. En toen knipoogde ik even naar haar wat ik bedoelde. Toen ging zij naar boven. Mijn vader had daar zo’n paardenlijn. Wij hadden paarden gehad. Boven hadden we een raampje. Daardoorheen heeft mijn zus mijn man laten zakken. Hij kwam terecht op een ander dak. Hij is er zo in zijn pyjama en op zijn sokken tussenuit gegaan. Hij had hier een vriend; Chris heette die. Die heeft hem over de Maas naar België geholpen.”

Mannela ging  met een geleende fiets en geleende kleren naar Roggel en vond daar de rest van de oorlog een veilige schuilplaats bij de eveneens ondergedoken oom van zijn vrouw, Frits Linke. Dat was heel bijzonder. Frits Linke werd zelf bedreigd met de dood. Hij had de Duitse nationaliteit en was na de Duitse inval ingelijfd in de Wehrmacht. Tijdens zijn eerste verlof in Beek was hij echter gedeserteerd en ondergedoken in Roggel, in een plaggenhut in de onherbergzame Peel. Een ter dood veroordeelde Duitser redde het leven van een eveneens ter dood veroordeelde zigeuner!

De negen andere leden van het gezin Franz werden, samen met 236 andere zigeuners op 19 mei vanuit Westerbork naar Auschwitz vervoerd. Onder hen was ook het meisje Settela Steinbach, geboren in Buchten. Van deze groep overleefden 31 jonge sterke jongens en meisjes de verschrikkingen van de kampen. Drie van de overlevenden waren leden van het gezin Franz. Maar een echte bevrijding was het voor hen niet. Zij moesten verder leven met het besef dat hun familie was uitgemoord. En ook de vooroorlogse discriminatie van mensen uit een woonwagen was niet ineens verleden tijd.

Beek was bevrijd. Beek vierde feest, maar voor velen met pijn in het hart.

Ontbrekende namen

Er staan namen op het oorlogsmonument van Beek: alle namen van slachtoffers van de oorlog die met Beek zijn verbonden. Er staan namen op van vermoorde Joden en Sinti uit Beek. Er staan namen op van onderduikers, die in Beek werden gearresteerd. Namen van Duitse vluchtelingen, die in Beek opnieuw in de macht van de Nazi’s kwamen. Namen van gesneuvelde Beekse militairen en van in Beek gesneuvelde Amerikaanse bevrijders. Namen van mensen die omkwamen in Duitse gevangenissen en kampen. Namen van slachtoffers van bombardementen. Een lange rij van namen, die elk jaar opnieuw wordt opgelezen op vier mei.

Maar er staan ook namen NIET op het monument. Omdat ze indertijd gewoon zijn vergeten, of omdat ze niet op het monument MOCHTEN worden vermeld.

Simon Kuin is gewoon vergeten. Simon werd geboren op 20 maart 1923 in Bovenkarspel. Als student werd hij opgeroepen voor de Arbeitseinsatz, werken in Duitsland. Hij weigerde zich te melden, en dook onder in Spaubeek, bij de familie Otermans in Hobbelrade, en later bij de familie Gerets. Maar hij miste zijn ouders. Om hen een keer te kunnen opzoeken kreeg hij een vals persoonsbewijs uitgereikt door de ambtenaar van de gemeente. Met dit document op zak reisde hij naar Bovenkarspel. Helaas vond juist die dag een razzia plaats op het Centraal Station in Utrecht. Simon werd gearresteerd, en zijn persoonsbewijs bleek niet in orde. Hij verdween naar het Noord-Duitse concentratiekamp Neuengamme. Daar bezweek hij op 9 maart 1945, bijna 22 jaar oud. Zijn leven was net begonnen.

Mathijs Willems werd op een andere manier slachtoffer van de oorlog. Hij was geboren op 6 juni 1896 te Geleen. Hij woonde met zijn in Heinsberg in de Selfkant geboren vrouw en hun zeven kinderen in een huisje in Spaubeek, Wijk D nummer 5, de huidige Heggerweg. De Duitse afkomst van zijn vrouw werd Mathijs fataal. Vóór de bevrijding van Spaubeek op 17 september 1944 waren de meeste Duitse staatsburgers gevlucht; zo ook mevrouw Willems en de zeven kinderen. Mathijs had zich tijdens de bezetting onberispelijk gedragen, en zich niet bemoeid met de politiek. Hij had immers zijn handen vol met het onderhouden van zijn grote gezin. In de eerste maand na de bevrijding werd hij dan ook met rust gelaten door de Orde Dienst (O.D.). Om niet opgehelderde redenen werd Mathijs echter op 17 of 18 oktober alsnog gearresteerd, en opgesloten in een kamertje op de bovenste verdieping van het gemeentehuis van Spaubeek. Hij kon de vernedering niet verdragen. Op 19 oktober deed hij een poging om te ontsnappen door middel van een in slierten gescheurd beddenlaken. Bij deze vluchtpoging maakte hij een dodelijke val op straat. Zijn vrouw en kinderen hoorden dit pas enige maanden later, bij hun terugkeer in Nederland. Onschuldig en onbedoeld was Mathijs Willems het slachtoffer geworden van Nederlandse pogingen tot gerechtigheid, die echter met gerechtigheid weinig hadden te maken. Herdenken doet pijn.