In Memoriam archivaris Jo Luijten (1943 – 2019)
Door Kees Schutgens
Eerder verschenen in Becha Jaargang 33 – Nr. 4 – December 2019
Op 25 juli 2019 overleed in Maastricht archivaris Jo Luijten. In bredere kring raakte dit droeve nieuws in oktober bekend via het herfstnummer van de buurtkrant Wittevrouwenveld.
Joseph Johannes Gerardus Luijten werd op 19 mei 1943 in Genhout geboren als zoon van Antonius Hubertus Luijten (Genhout 1909 – 1994) en Maria Elisabeth Otermans (Nagelbeek 1916 – 1993). De boreling werd nog dezelfde dag gedoopt door pastoor Frans Welters en vernoemd naar zijn grootvader van vaderskant: Jozef of Sef Luijten, landbouwer en stroopstoker in Gebusselke (Gebössjelke). Jo was de eersteling in het gezin dat zeven kinderen zou tellen (vijf meisjes en twee jongens). Na hun trouwen, op 1 mei 1942 te Schinnen, hadden Hoeb en Lies Luijten-Otermans een, nu nog bestaande, woning betrokken van toenmalig kolenhandelaar Pinxt, aan de Grootgenhouterstraat vlak bij de bocht naar Gebusselke.
Landbouwer Hoeb Luijten was boerenknecht bij Sjang Franssen, herenboer van het grote complex Bovenste Printhagerhof, waar hij als oppesjte paesjkneg (eerste paardenknecht) de zorg had voor een twintigtal paarden en nog zo het een en ander. Zoon Jo, die in zijn kinderjaren zijn vader regelmatig naar de hof vergezelde, beheerste het hele repertoire
krachttermen waarmee Hoeb balorige paarden in het gareel hield; op frivole momenten kon Jo hiermee lekker losgaan tot grote hilariteit van zijn gezelschap. Moeder Lies was een diepgelovige, vrome vrouw, die, aldus Jo, tot vlak voor haar huwelijk twijfelde of ze toch niet beter kloosterzuster zou worden. Tussen moeder en zoon bestond een sterke band. Na de oorlog woonde het gezin enige tijd in bescheiden omstandigheden in Web(e)rig (Waeberig),
in het toen Spaubeekse deel, bij een broer van Lies. Er was daar nog geen waterleiding of elektriciteit. Water werd er gehaald aan de pomp bij naburige boeren. Een kolen- en houtkachel zorgde voor de verwarming, op een kolenfornuis werd gekookt en voor verlichting zorgden gas en petroleum.
In 1951 verhuisde het gezin Luijten naar Gebusselke, naar de rond 1900 verbouwde boerderij van grootvader Sef Luijten, pal op de grens tussen Genhout en Spaubeek, dat is de oude grens tussen het ’Hollands’ en ’Spaans’ territoir in het Valkenburgs Land van Overmaze. Deze verhuis betekende meer wooncomfort voor het jonge gezin, maar tegelijk een zware financiële last, omdat Hoeb, oudste van elf, zijn tien broers en zusters diende uit te kopen. Tot halverwege de jaren zestig zou hij daar stroop stoken. In september 1949 ging Jo naar de gemengde dorpsschool St.-Hubertus, met schoolhoofd meister Smeets en meister Urlings en de Maastrichtse schooljuf Baeten. De gretige leerling werd vooral geboeid door de godsdienstlessen van rasverteller pastoor Welters, de eerste parochieherder van Genhout in de jaren 1932-1950. Jo was het beste jongetje van de klas. Jaren later terugkijkend op zijn jeugd, kon hij met humor en zelfspot vertellen over standsverschillen of tenminste standsgevoelens, die in zijn waarneming in het kerkdorp een grote rol speelden.
Schimmert: Apostolische School ’Ste Marie’ van de montfortanen
(S.M.M.: Societas Mariae Montfortana /Gezelschap van Maria).
Pater Piet Janssen s.m.m. heeft de vrome en intelligente knaap Jo Luijten gerekruteerd voor
’Schimmert’. Eerwaarde Joseph Hutschemakers, pastoor van Genhout van 1950 tot 1963, had hem liever naar het kleinseminarie Rolduc zien gaan. Jo wilde dat zelf ook wel, maar het kostgeld vormde een beletsel. Het werd uiteindelijk ’Sainte Marie’, op loopafstand van het ouderlijk huis, waar hij in september 1955 startte op de eerste klas van het gymnasium. Het ging hem goed af, zij het minder in wiskunde, terwijl hij op de lagere school toch geen enkele moeite had met hoofdrekenen en redactiesommen. ’Schimmert’ kende een strak regime,
vergelijkbaar denk ik met de vele andere streng gereglementeerde kleinseminaries. De tucht werd met straffe hand gehandhaafd. Maar ook het schoolsysteem was streng. Dit had te maken met het feit dat het congregatiebestuur van de montfortanen streefde naar rijkserkenning voor hun gymnasium. De verkrijging daarvan was afhankelijk van de resultaten die hun studenten behaalden bij het staatsexamen gymnasium. Om die reden liet de schoolleiding tot ’de hoogste eer’ alleen leerlingen toe van wie ze met zekerheid wist dat ze zouden slagen. In de vijfde klas van het gymnasium was daarom een extra barrière ingebouwd. Jo dubbelde de klas, zoals vele andere studiegenoten, maar slaagde voorjaar 1962 met loffelijke cijfers voor het staatsexamen gymnasium alfa – het schriftelijke deel in Eindhoven,
het mondelinge in Zeist. Overigens verleende de rijksoverheid ’Sainte Marie’ in 1963 officiële
erkenning.
Meerssen en Oirschot
Bij Jo bestond er geen twijfel dat hij zou ’doorgaan’, wat in het jargon van die dagen wilde zeggen dat hij zijn opleiding tot montfortaan zou voortzetten als novice aan het noviciaat te Meerssen (Bunderstraat). Na deze eenjarige inwijding in het religieuze leven, een soort van proefjaar, afgesloten met het afleggen van zijn tijdelijke geloften, ging hij naar het grootseminarie te Oirschot voor twee jaar filosofie en vier jaar theologie. Aan het eind van het
eerste jaar theologie, in 1966, kreeg Jo echter, als een donderslag bij heldere hemel, van de seminarieleiding het concilium abeundi, mooi Latijn voor ’je bent niet geschikt, wegwezen dus.’ Boos en verdrietig verliet Jo het seminarie. Dat moment is als de cesuur, als het kantelmoment in zijn leven te beschouwen. Wat Jo er later over vertelde komt hierop neer, dat de leiding van het theologicum zich in zijn ogen verzette tegen ’de geest’ van het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) en de theologanten bewust in een oud kerkbeeld gevangen wilde houden. Met zijn kritische en oecumenische geest mocht hij op weinig sympathie rekenen bij docenten en zou hij een negatieve invloed op confraters hebben. Bij dit punt van zijn levensloop kan ik niet genoeg benadrukken dat dit het perspectief van Jo zélf is: zo heeft hij ervaren (en gerationaliseerd) wat hem overkomen is. Hoe dan ook, een tragische zaak, vooral ook omdat Jo van nature helemaal geen scherpslijper of dwars figuur was maar eerder van het harmoniemodel en onderdanig.
Wat nu? Ook in de echte wereld is niets helemaal zeker. Een plan om Jo als wetenschappelijk assistent een jaar lang godsdienstsociologisch veldwerk in Malawi te laten doen haalde het om diverse redenen niet. In september 1967 werd hij toegelaten tot het derde jaar theologie aan de Nijmeegse faculteit, op voorwaarde dat hij binnen één jaar de tentamens van de in Oirschot niet-gegeven vakken zou afleggen én die van het lopende derdejaars curriculum. Het lukte
hem warempel. Het jaar daarna, 1968, stopte echter de studiebeurs. Jo wilde onder geen beding een beroep op zijn ouders doen. Het betekende het jammerlijk einde van zijn studieloopbaan. Als 25-jarige stond hij met lege handen op straat: geen diploma, geen bron van inkomsten, maar wel als dienstweigeraar, want als zodanig was hij intussen erkend.
Sittard, Limmel, Maastricht
Een korte poos was Jo in Sittard werkzaam als boekverkoper bij V&D, op kamers wonend in de
Kastanjelaan. Een sollicitatie bij het kindertehuis Mariënwaard (Limmel, Meerssenerweg) was
succesvol, maar op dit dienstverband rustte geen zegen. Jo raakte met de dienstleiding in conflict over de in zijn ogen grove toepassing van lijfstraffen. Hij pakte zijn biezen. In juli 1973 kon hij aan de slag bij het Sociaal Historisch Centrum voor Limburg aan de Boschstraat (Maastricht), bij directeur drs. Rudolf Philips en de uit Spaubeek geboortige minderbroeder dr. Remigius Dieteren o.f.m. Tijdens zijn werkzaamheid bij het SHCL behaalde hij zijn middelbaar archiefdiploma. Via zijn sociale werk bij het inloophuis leerde Jo begin jaren zeventig Roos Damen kennen, moeder van twee dochters uit een eerder huwelijk. In 1975 trouwden Jo en
Roos in de Maastrichtse Onze-Lieve-Vrouwebasiliek.
In 1977 maakte Jo de overstap naar het Gemeentearchief aan de Grote Looiersstraat. Hier begon een vruchtbare tijd, die 25 jaar zou duren, totdat Jo in 2004, hij was toen 61 jaar, van de vervroegde-uittredings-regeling gebruik maakte. Hij had er een prettige omgang met collega’s. Geregelde studiezaalbezoekers van het archief zullen zich hem herinneren als de veelwetende en altijd hulpvaardige studiezaalambtenaar, die als zijn hulp gevraagd werd, onthecht leek aan normaal menselijke zaken als een koffie- of lunchpauze. Zijn kwaliteiten waren dan ook bepaald niet gering. Hij bezat een scherpe trant van redeneren en analyseren, maar was niet wat je noemt een vlotte prater. Door zijn wijdlopigheid het te veel willen meedelen, wat beslist
iets anders is dan drammerigheid of een koket vertoon van eruditie – was het vaak moeilijk om tot de pointe te komen, om door te stoten tot een kernachtige typering of bondig oordeel. Al gauw aarzelde hij over het eigen inzicht, want de omgekeerde invalshoek verdiende ook aandacht. Van zijn gesprekspartner werd dus wel altijd enige meegaandheid verwacht!
Wat uit Jo zijn handen kwam, staat als een huis. Dat geldt in het bijzonder voor zijn inventaris van het Frans Archief (2000). Met in de inleiding een gedegen uiteenzetting van de opeenvolgende veranderingen in het lokale bestuur zal dit voorbeeldig werkinstrument tot in lengte van jaren een sleutelrol spelen. Bij de presentatie van deze inventaris, in aanwezigheid van de cultureel attaché van de Franse ambassade en de consul van de Franse Republiek in Maastricht, hield Jo een doorwrocht verhaal over Maastricht in de Franse Tijd dat helaas nooit gereed gemaakt is voor publicatie. Samen met Frans Roebroeks vervaardigde hij de inventaris van het Maastrichtse Burgerlijk Armbestuur (1796-1964) die in 1993 verscheen. Aan de serie Maastrichts Silhouet droeg hij zelf enige deeltjes bij (Wittevrouwenveld, Calvariënberg) en hij had een werkzaam aandeel in een reeks andere. Ik durf de stelling aan dat er de afgelopen veertig jaar nauwelijks publicaties van enig gewicht over Maastrichts historie zijn verschenen waarbij hij niet op enigerlei wijze betrokken was. Jo wist de weg naar de bronnen, kende de bronnen en beschikte over een vlotte redactionele vaardigheid. En er was, denk ik ook, in de Maastrichtse archief- en bibliotheekwereld van die dagen, bevolkt als deze was door nogal wat
operettefiguren, wel niemand die qua belezenheid en algemene historische kennis in zijn schaduw kon staan. Van zijn superieuren kreeg Jo voor zijn inzet en toewijding echter niet de waardering die hij verdiende. En dat heeft hem pijn gedaan. Op hoffelijke maar besliste wijze voor zijn eigenbelang opkomen kon hij nu eenmaal niet, daarvoor miste hij vechtersgeest. Hij vocht wel voor anderen maar niet voor zichzelf.
Jo had een warme belangstelling voor de geschiedenis van de arbeidersbeweging. Als sociaaldemocraat van de oude stempel voelde hij een grote betrokkenheid bij de volkswijk Wittevrouwenveld waar hij met zijn gezin woonachtig was. Vanuit een innerlijke bewogenheid stond hij pal voor de zwakken in de samenleving. Hij was ervan overtuigd dat politici met hun ’politieke taal’, hun rookgordijn van vaak betekenisloze woorden, de borreltafel (met uitingen als ’zakkenvullers zijn het!’) in de kaart spelen. In de jaren 1990 voerde de wijk succesvol actie voor de terugkeer in 1995 van deze historische naam, die door het gemeentebestuur zomaar in Oostermaas was veranderd.
De omstandigheden van een druk en open gezin in de Burg. Hennequinstraat waren niet altijd gemakkelijk en zeker niet bevorderlijk voor de rust die voor geestelijke arbeid nodig is. Jo klaagde daar nooit over. Zijn vrouw Roos, een gedreven en goed van de tongriem gesneden vrouw, stond mee aan de wieg van buurthuis ’t Vrouweveld. In de buurtkrant, waarvan Jo veertig jaar geleden een van de pioniers was en waaraan hij vele korte bijdragen (ook gedichten) leverde, herdacht Bieke De Keukeleire Jo onder het kopje Het geheugen van de wijk is niet
meer.
In januari 2013 overleed Roos na een kort ziekbed vrij onverwacht, 62 jaar oud. In oktober van dat jaar verhuisde Jo naar de Prof. Van Benedenstraat (achter het Station). Bij de fysieke klachten die zich al eerder openbaarden (aan ogen, rechterbeen, voorhoofdsholte) kwamen hartklachten. Bij mijn laatste bezoeken trof ik niettemin een goedlachse Jo aan, een grijze man op jaren met diepe denkrimpels in zijn voorhoofd en doorrookte stem, die tweemaal daags wandelde met zijn hond Sjirke, en ontspannen voortwerkte aan een biografisch portret van de politicus A.C. Membrede (1758-1831). In zijn woonkamer hing het kruisbeeld aan de muur en prijkte een groot Mariabeeld op het dressoir. Onder het genot van een goed glas wijn maakten we ons vrolijk over een kwinkslag, toegeschreven aan de vermaarde theoloog Karl Rahner s.j.: ’Dogma’s zijn net straatlantaarns, ze wijzen dwalenden de weg, alleen dronkaards klampen zich eraan vast.’ Vanaf april ging zijn gezondheid bergafwaarts. Zaterdagavond 20 juli diende pastoor Mattie Jeukens o.f.m. hem in het Academisch Ziekenhuis Maastricht (MUMC) het H. Sacrament der Zieken toe. Vijf dagen later, op de heetste dag sinds mensenheugenis, overleed Jo, 76 jaar oud, in volle overgave aan God die het hart van de mens doorschouwt. Op maandag 29 juli kwamen kinderen, kleinkinderen, familieleden en vrienden in de parochiekerk O.L. Vrouw van Lourdes bijeen om tijdens de eucharistieviering zijn heengaan naar het Eeuwige Licht te gedenken.
Terugblikkend op dit welbestede, bewogen en bijwijlen moeilijke leven, kun je denken dat Jo in zijn bestaan de montfortaan, de gezel van Maria, is gebleven die hij niet is mogen worden. De kern van zijn levenshouding lag niet in mooie bespiegelingen of vrome woorden, maar in het eenvoudig en belangeloos ten dienste staan van medemensen en het beoefenen van de gerechtigheid. Ik zal me Jo Luijten zo herinneren: een denker en doener, geen gortdroge en afstandelijke archivaris maar een gepassioneerde man van de daad. Lux aeterna luceat ei.