Hoefijzers aan handen en voeten

Door Marietje Lahaij-Leenen

Een Beeks volksverhaal over het berijden van de nachtmerrie. Een vrouw wordt steeds magerder, omdat zij elke nacht in een paard wordt omgetoverd en bereden door een mysterieus vrouwspersoon. Op aanraden van een priester wisselt de echtgenoot van de vrouw met haar van plek en weet de tovertruc zo te keren dat de vrouwspersoon in een paard verandert. Hij laat hoefijzers aan haar hoeven slaan. De volgende ochtend is de schuldige vrouw snel gevonden, omdat zij hoefijzers aan haar handen en voeten heeft. 

Het verhaal

Aan de Adsteeg te Beek woonde eens een vrouw, die met de dag magerder werd. Van een dokter wilde zij niet meer weten; die kon haar toch niet helpen, beweerde ze. Zij durfde, naar het scheen, niet goed te zeggen, wat haar mankeerde; het werd echter op het laatst zo erg met haar, dat haar man nog eens bij haar aandrong: “Maar zeg mij nu in Gods naam toch eens, wat je denkt, dat je scheelt? Je teert met de dag meer en meer uit.”

“Och,” klaagde de vrouw, “ik zal het je dit keer zeggen. Iedere nacht komt er een vrouwspersoon bij mij aan het bed, dat werpt mij een toom over het hoofd en in hetzelfde ogenblik verander ik in een paard en dan rijdt dat vrouwspersoon op mij rond, tot aan het klaren van de morgen. Kan ik op die manier wel dik worden?”

Nu begreep de man, waarom hij ’s nachts wel eens dat hinniken en snuiven en dat schuren van hoeven over de vloer had gehoord. Hij had altijd gemeend, dat te hebben gedroomd, te meer, daar hij vroeger bij de huzaren had gediend en die geluiden dus aan zijn herinneringen van den dienst toeschreef. Hij wist geen raad en was al van plan er een geestelijke bij te halen, toen hij toevallig met iemand over het geval te spreken kwam. Deze ried hem, ’s nachts eens – onder een of ander voorwendsel – van plaats te verwisselen met zijn vrouw. Hij moest dan proberen zich goed wakker te houden, anders zou hij zelf het kind van de rekening worden. Wanneer er dan wat voor het bed kwam en probeerde hem iets over het hoofd te gooien, moest hij vlugger zijn, dat voorwerp grijpen en dadelijk werpen over het hoofd van datgene, wat hem dat wilde aandoen. Dan zou zich wel een paard vertonen. “Houdt dat goed bij de toom vast en waar jij vroeger gereden hebt, rijdt jij het eens een nacht duchtig af en ga er dan mee naar de hoefsmid, om het te laten beslaan. Dan zul je naderhand wel merken, wie je dat alles aandoet.”

De man volgde die raad op en wist zijn vrouw te bepraten een nacht van plaats te verwisselen. Hij lag nu voor en zij achter. Omstreeks elf uur werd de deur van de slaapkamer voorzichtig geopend en trad er een wijf binnen met een toom in de handen. Zij sloop naar het bed en probeerde degene, die voor lag, de toom over het hoofd te werpen; maar deze, dit keer niet lui, greep vlug die toom en wierp hem over het wijf, dat dadelijk als een flinke, grauwe merrie voor hem stond. “Zo, beestje,” zei de man, “nu zal ik op jou eens proberen of ik het rijden nog niet verleerd heb. Je bent nu lang genoeg ruiter geweest!”

Hij leidde het paard tot op de straat, sprong er op en bereed het, tot de morgen begon te schemeren. Toen klopte hij bij de hoefsmid achter de kerk aan en liet de merrie vier hoefijzers stevig onder de poten slaan. Daarna leidde hij het paard weer naar huis. Toen hij zijn vrouw wilde roepen om haar ook eens haar plaaggeest te laten zien, liet hij, vergetend wat zijn raadsman hem zo op het hart had gedrukt, even de teugels los; terstond sprong het beest weg en was verdwenen, eer hij er zich goed en wel rekenschap van had kunnen  geven.

Nu woonde er in dezelfde straat een andere vrouw, die geen goede naam had en die altijd ruzie met de zijne had. Die vrouw vertoonde zich die dag niet. Dat viel zoveel te meer op, waar zij anders altijd te kletsen stond en de bewoners van de buurt heimelijk tegen elkaar ophitste. Ook de volgende dag werd zij niet gezien. Toen men haar ook de derde dag nog miste, werd de Marechaussee er bij gehaald en deed deze de deur openbreken.

Men vond het wijf ziek te bed liggen, steunende van pijn. Dat kwam de man van de vrouw, die altijd door dat paard geplaagd werd, erg verdacht voor. Hij deed of hij erg met de zieke begaan was, stak haar de hand toe en vroeg schijnbaar deelnemend, hoe zij het maakte. “Slecht! Slecht!” antwoordde de vrouw, maar zij nam de toegestoken hand niet aan. “Wat?” vroeg de man of hij er erg geraakt over was, “ben ik geen hand waard, dat gij ze niet aanneemt?” en meteen reet hij het wijf de dekens af; hij meende nu wel zeker te zijn van zijn zaak.

Zo was het ook, want allen zagen het nu: het wijf lag daar met stevige hoefijzers aan handen en voeten. Men wist genoeg.

Later is de vrouw, na zich, tijdens een zware ziekte en op de rand van het graf zijnde, te hebben bekeerd, echter door de Pastoor verlost.

Baeker Kleppermen

Door Jacques Aussems

In 1989 werd in Beek ( Zuid-Limburg ) een nieuw gezelschap opgericht, dat zich tot doel stelt om de traditie van de aloude dorpsnachtwacht in herinnering te houden. Het idee om zo iets nieuws van de grond te krijgen was ontstaan in de zusterstad van Beek, nl. de stad Gundelfingen a/d Donau in Duitsland. Daar waren een paar jaar ervoor de “Gundelfinger Nachtwächter” opgericht en deze groep, bestaande uit vier mannen , was zo enthousiast bezig om de oude geschiedenis van hun voorgangers tot leven te brengen, dat het Evenementen-Service Comité uit Beek besloot om te onderzoeken of een dergelijke groep ook uit onze eigen geschiedenis was op te duiken. En zo ja, of het dan mogelijk was om een Beek een Nachtwacht met hetzelfde doel als in Gundelfingen voor het voetlicht te brengen.

Tijdens dat onderzoek bleek al snel, dat in Beek (maar ook in vele andere plaatsen in Nederland) de klepperman als nachtwacht actief was tot rond 1850. Deze nachtwachter werd tot 1800 door de Schepenbank aangesteld en daarna door het gemeentebestuur en hij moest in de winternachten van ‘s-avonds tien uur tot vier uur in de morgen zijn rondes maken en uitkijken of er werd ingebroken of dat er ergens brand was uitgebroken. Zijn aanwezigheid werkte ook preventief. Rovers, dieven en brandstichters wisten dat op hen werd gelet en bedachten zich wel twee keer voordat ze in Beek hun slag sloegen.

Tekst bij artikel: Toen de outfit klaar was werd trots voor de persmedia geposeerd vóór het vakwerkhuis in de Heirstraat. Omdat het streven was om – evenals Die Gundelfinger Nachtwächter – spoedig opgenomen te worden in het Europees Genootschap van Nachtwachters en Torenblazers (Europäische Nachtwächter- und Türmerzunft) werden documenten verzameld, waaruit blijkt, dat in Beek in vroeger eeuwen als nachtwacht kleppermannen actief waren. Deze documentatie was zwaarwichtig genoeg en met vreugde werd het bericht van Zunftmeister Walter Kienel uit Bad Rodach ontvangen, dat Nachtwacht ‘De Baeker Kleppermen’ opgenomen kon worden in de Zunft tijdens het Europees Treffen 1990 in Stadt Gundelfingen aan de Donau.

De klepperman werd gerekruteerd uit het arme gedeelte van de bevolking. Ze ontvingen bijna niets als beloning voor hun werk. Ze moesten natuurlijk wel herkenbaar zijn als nachtwachters en daarom kregen ze afgedankte soldatenuniformen, een hoed, een sabel, een hellebaard of een lans en …. een klepper. Vooral door die klepper werd de nachtwachter bekend, want dat instrument klonk in alle nachten door de straten van Beek. En zo wisten de mensen dat op hun huis en haard werd gelet en konden ze rustig verder slapen.

Door hun armoede waren de kleppermen natuurlijk gemakkelijk om te kopen met geld of drank. Zo plaatste notaris van Gorkum uit Beek altijd in een raam aan de achterkant van zijn huis een fles kruidenbitter Els. Hiermee lokte hij de klepperman naar zijn huis, zodat dit minstens een keer per nacht werd bezocht. De klepperman hoorde ook van alles in de nachtelijke uren en hierdoor  werd hij eigenlijk een wandelende krant. Tijdens kermis of op Nieuwjaarsdag maakte hij eenvoudige gedichtjes die hij aan de deuren voordroeg om zo wat extra geld te verdienen.

Omdat Beek uit verscheidene dorpjes bestond die ver uit elkaar lagen, stelde de Schepenbank een stuk of zes kleppermen aan, die aangestuurd werden door de bode van de Schepenbank, de banksbode (de bao).

Deze persoon geeft in elk geval een goed beeld hoe een dergelijke nachtwachter er uit heeft gezien

Daar de klepperman, zoals uit bovenstaande tekst blijkt, historisch verantwoord was, werd besloten om deze figuur te noemen als thema van de nieuw op te richten groep. Verder werd de grootte van de groep gesteld op maximaal tien man. De kleren werden functioneel afgestemd op het winterweer waarin moest worden gewerkt: een koetsiersmantel met wijde kraag en een slappe vilthoed met grote oversteek. Daaronder een blauw hesje, een gestreept hemd en een kniebroek. De klepperman droeg blauwe, gebreide kousen en zwarte schoenen met koperen gespen.

Nu de mannen (vrouwen mogen op historische gronden geen lid worden) zijn aangekleed, werden als attributen hellebaarden en kleppers gemaakt. Op basis van onderzoek werden de thema’s verzameld om een lied te maken, waarin de kleppermen zich voorstellen (Veer zin de Baeker Kleppermen) en om de mensen iets te vertellen over hetgeen hen zoal bezighoudt tijdens hun rondgangen, enz., enz.

Al meer dan twintig jaar treden de kleppermen diverse keren per jaar op in Beek en omgeving, ondersteund door gitaar,  accordeon en doedelzak. Als historische nachtwachtgroep proberen ze dus de herinnering aan hun voorgangers levend te houden. Dat dit nodig is blijkt uit het feit dat ze de enige groep is in de Benelux die dit doel nastreeft. De kleppermen zijn sinds 1990 aangesloten bij het Europees nachtwachters- en torenblazersgilde. (Europäische Nachtwächter- und Türmerzunft). De leden komen uit negen Europese landen en jaarlijks komen ze ergens in Europa bij elkaar tijdens het Hemelvaartweekend om van gedachten te wisselen.

Nachtwacht ‘De Baeker Kleppermen’ presenteerde zich tijdens het Europees Treffen in 1990 in Gundelfingen. Op foto v.l.n.r. Pierre Smeets, Wil Lacroix, Nic Lemmens, Nan Claessen en Jacques Aussems

Tijdens het vijfjarig bestaan van de kleppermen in 1994 was het Europees treffen in Beek, waarbij ongeveer 115 gasten aanwezig waren.

Inmiddels is dit lustrum, in aanwezigheid van enkele nachtwachters en türmer uit Duitsland en Zwitserland, bescheiden gevierd.
Na een korte rondtocht door Beek-centrum met een bezoek aan Huize Franciscus voor een korte presentatie, waarbij de Kleppermen, onder grote belangstelling als dank een cheque aangeboden hebben aan de aldaar actieve vrijwilligers.
Natuurlijk werd ook het Kleppermenbeeld bezocht, waarbij enkele liederen gezongen werden.
Tenslotte werd op een centrale plek in Beek-centrum een gezellige besloten avond gehouden waarbij, als dank voor de vele verleende hulpdiensten, ook “Vrienden” van “de Baeker Kleppermen” uitgenodigd waren.

Marechaussee in Beek

Door Jan Jacobs

In maart 1850 kreeg Beeks Burgemeester P.J Lemmens de opdracht van de Ministers van oorlog en justitie te weten H.F.Ch. Baron Forstner van Dambenoy en J.J.L. van der Brugghen, een Kazerne te bouwen voor een te vestigen Brigade Marechaussees. De kazerne moest bestaan uit een Kazernegedeelte, woongedeelte voor de Brigade-Commandant en twee wooneenheden voor Marechaussees, verder een stal voor vier paarden. De kazerne moest per 1 januari 1851 worden opgeleverd.

Met de bouw van de kazerne werd een aanvang genomen en op 1 januari 1851 was de oplevering van de kazerne aan de Maastrichterlaan. Toen de brigade uitgebreid werd verbouwde men de paardenstal tot slaapplaats voor de manschappen.

In 1920 besloot men om een nieuwe kazerne te bouwen in Beek aangezien de kazerne aan de Maastrichterlaan te klein was.

De oude kazerne werd geschikt gemaakt voor bewoning door gezinnen. De nieuwe kazerne werd gbouwd aan de Prins Mauritslaan. Aan weerszijden van het bureau gedeelte bouwde men een dienstwoning, een grote voor de opperwachtmeester en een kleinere voor de wachtmeester. Op de eerste verdieping waren twee slaapvertrekken voor de manschappen. In 1940 bestond de brigade Marechaussees in Beek uit 14 marechaussees. De ongehuwde marechaussees waren in de kost bij `Betje van de Sleijp`(slagerij Sleijpen aan de Adsteeg) Bij een slager was het goed eten! Kosthuis Sleijpen werd opgevolgd door het kosthuis van de weduwe Crombach Eijssen in de Molenstraat. Mevrouw Crombach stond in Beek bekend als goede kokkin. Ze werd vaak gevraagd op bruiloften en communiefeesten om het feestmaal te bereiden. Mevrouw Crombach werd opgevolgd door dochter Miet. Miet stond bij de Marechaussees bekend om haar heerlijke grote kommen salade.  

 De oude MarechausseeKazerne aan de Maastrichterlaan
 De oude MarechausseeKazerne aan de Maastrichterlaan

Marechaussee Pieter Jan van den Brand

Als eerste slachtoffer viel in 1890 de Marechaussee J. van den Brand, Marechaussee der Brigade in Beek(L)

Pieter Jan van den Brand

Pieter Jan van den Brand werd geboren te ter Horst (lees Horst) den 27e april 1863. Na zijn diensttijd bij het 2e Regiment Infanterie trad hij den 29e januari 1888, op ongeveer 25 jarige leeftijd als Marechaussee te voet bij het Wapen in dienst. Na zijn opleiding maakte hij later deel uit der brigade Beek(L)Niet lang was alleen de omgeving van Beek-Limburg of Zuid Limburg, maar nagenoeg het gehele gebied der Divisie met gemengde gevoelens vervuld omtrent den toen meest gevreesde misdadiger, die zich door zijn daden, den minder vleiende naam Rinaldo Rinaldini had verworven. Reeds langen tijd zocht men hem, wegens tallooze roofovervallen, moorden, doodslagen en wat al niet meer. Zijn oude moeder die steeds in doodsangsten verkeerd bang  dat ook zij vroeg of laat, slachtoffer van zijn moordenaarshanden zou worden, deed op Kerstdag 1890, aan de Brigade de medeedeling, dat haar zoon thuis was. Reeds in de middaguren, begaf zich een patrouille der Brigade Beek derwaarts, doch toen reeds bleek het met twee hoofden een onbegonnen werk om dezen misdadiger onschadelijk te maken. Nadat intussen voor de nodige versterking was gezorgd (er ging enigen tijd overheen, want over telefoon noch rijwielen beschikte men in die tijd nog niet ) en het huis dien tijd bewaakt was gebleven, bevond zich in den avond van den 1e kerstdag, een sterk detachement terplaatse, teneinde thans den neest gevreesden misdadiger eindelijk onschadelijk te kunnen maken. De Opperwachtmeester Bouwens, die als Commandant der Brigade, het zich tot plicht rekende, de misdadiger zelf te aresteeren, begaf zich naar de woning, teneinde de arrestatie te verrichten. Doch van den Brand, nog een betrekkelijk jong Marechaussee (hij was ongeveer twee en een half jaar bij het Wapen), kende hier naast zijn plicht als Marechaussee, ook zijn plicht als mensch. Hij trad voor zijn Briagdecommandant en wetende hoe groot het gevaar was waaraan hij zich blootstelde, zeide hij tegen deze: “Commandant, laat mij voor gaan, gij hebt vrouw en kinderen en ik heb nog niets te missen” En hij had goed gedaan. Nauwelijks was hij binnengetreden, of een schot weerklonk en daarmee had de moordenaar zijn reeds tallooze misdrijven wederom met een vermeerderd. Behalve dat v.d. Brand hier doodelijk gewond werd, ontving de Brigadecommandant, die v.d. Brand onmiddellijk volgde, nog een schampschot in de nek. Een voorbeeldig Marechaussee was zwaar gewond, bewust had hij zich in het gevaar begeven, wetende wat zijn plicht was. Noch denzelfden nacht overleed v.d. Brand aan zijn bekomen verwondingen en zijn laatsten woorden waren: “Hebben ze hem gevat” . Daarna gaf hij de geest en stierf hij den heldendood voor het welzijn van het Wapen en het Nederlandsche volk in het algemeen. Hoe treffend zijn DivisieCommandant (Kapt. Quadekkers) bij de begrafenis zijn hoedanigheid schilderde, moge hierna blijken. Z.W.E.G. sprak bij zijn graf o.m.: “Ik stel er prijs op te kunnen zeggen, dat hij, v.d. Brand zich reeds des middags aan het gevaar had blootgesteld en niettegenstaande hij wist dat hem gevaar dreigde, was hij een der eersten om zijn plicht te doen, verzocht zelfs zijn BrigadeCommandant zich niet aan het gevaar bloot te stellen hem wijzende op zijn vrouw en kinderen. Al sieren geen kransen Uw lijkbaar, doch zij is gesierd met den drie grootste deugden n.l opoffering, moed en plichtsbetrachting.” 

Dat was een Marechaussee in den waren zin des woords 

Als bewijs van hulde en nagedachtenis werden door het personeel der Divisie gelden ingezameld voor het huren van een graf voor dertig jaren en het plaatsen van een grafsteen en het portret van den overledenen in craijon te doen vervaardigen. Voor wie het niet weten, zij hier vermeld, dat het graf zich bevind op de begraafplaats aan den Tongerescheweg te Maastricht en het portret in de cantine der Kazerne te Maastricht eene eereplaats heeft ingenomen. 

Het opschrift van den gedenksteen luidt: “Hulde aan onzen Wapenbroeder P.J. van den Brand, geboren te Horst 28 april 1863, bij de arrestatie van een berucht misdadiger in de nacht van 25 op 26 december 1890 te Weustenrade op noodlottige wijze om het leven gekomen. Ter erkenning van zijn moed en zelfopofferende plichtsbetrachting wordt dit gedenkteken hem toegewijd door het personeel de 2e Divisie Koninklijke Marechaussee.” 

De Divisie telde het eerste slachtoffer, doch de toekomst zoude nog meerdere slachtoffers van hun plicht eischen. 

In 1920 bleek de kazerne aan de Maastrichterlaan, mede door uitbreiding van het personeel, de paardenstallen waren al verbouwd tot onderkomens voor Marechaussees te klein en werd besloten tot het bouwen van een nieuwe Kazerne aan de Prins Mauritslaan, hiermede werd dan ook een aanvang gemaakt. Op 1 maart 1922 werd de nieuwe kazerne in gebruik genomen, met als 1e BrigadeCommandant  Opperwachtmeester Frederik Piek.

Marechaussee Jan Jacobs voor de kazerne aan de Prins Mauritslaan (1967)
 Fredrik Johannes   Piek geb. te Sittard op 12 mei 1883.
 In dienst 6 mei 1905 tot ná 1940.
Brigadecommandant Beek op 1 maart 1922.
Fr. Piek, Echtgenote en 3 dochters

Op 1 maart 1940 overlijdt Brigadecommandant Frederik Piek, slechts 56 jaar oud. Na de Heilige Mis in de volle “Grote Kerk” werd hij op het kerkhof te Sittard begraven. Na het overlijden van zijn vrouw Elisabeth Candel, december 1972, werd hij met haar herenigd en bijgezet in het graf van zijn vrouw op het kerkhof in Beek. 

De opvolger van Frederik Piek was Opper Wachtmeester Huisman, hieronder een foto genomen bij gelegenheid van zijn 24 jarig dienstjubileum.                                    

De Brigade Beek werd op 1 maart 1943 opgeheven.

Na zes jaar werd de kazerne op 1 maart 1949 weer in gebruik genomen door de Marechaussee, tot 1960 is er weinig of niets bekend van de Marechaussee te Beek.

Op de foto v.l.n.r. Aoo Scholtz, Wmr. V. Dooren, Mar.  P.v. Mierlo en staand J. Jacobs

Mede door ondergetekende is sinds 1960 weer meer bekend omtrent de Marechaussee in Beek, BrigadeCommandant was Adjudant E. Scholtz, verdere bekende namen zijn: Onderofficieren: Wmr. Sijm, Wmr. Van dooren, Wmr. Quaring en de Marechaussees: A. van den Berg, A. Klomp, P. Vervoort, J. Jacobs, M. Ribberink, J, Cabolet, N. Gerards, P. v. Mierlo. Fred Cornelissen

Op 1 maart 1968 werd de Brigade Beek weer opgeheven om na 47 jaar, in september 2015 weer terug te keren naar Beek in een heel nieuwe kazerne bij Maastricht Aken Airport 

Nieuwbouw Marechaussee-Kazerne Beek

Commando-overdracht 16 juni 2016

Echt een eer om aanwezig te mogen zijn bij de commando-overdracht brigade Koninklijke Marechaussee Limburg Zuid. Mooie speech van Brigade-generaal Egon Hoppe. Dank aan majoor Erwin Dorst voor de prettige samenwerking en uiteraard felicitaties en een warm welkom in Beek aan majoor Bas van de Griendt!

De Vuurbol

Door Marietje Lahaij-Leenen

Er was eens een meisje uit Maastricht dat in de kost was bij een Beekse brikkenbakker. Zoals elk stads meisje had ze niet veel op met die boeren uit Beek. Ze was een echte spring in het veld, nam het niet zo nauw met het geloof en flirtte met elke jongeman die op haar pad kwam.

Hoofdschuddend keken de Beekenaren toe. Geregeld werd de brikkenbakker aangesproken over zijn wulpse dienstmeid. Hij hoorde de klachten schokschouderend aan. Het meisje werkte als een paard, was goed voor de kinderen en bracht vrolijkheid in huis. De rest interesseerde hem niet veel. Het dorp keek afkeurend toe. Dit kon niet goed gaan. Op zekere avond kwam de vrouw van de brikkenbakker er achter dat ze bij het boodschappen doen iets vergeten was.Het dienstmeisje bood aan om het alsnog te gaan halen. De brikkenbakker keek naar buiten. Het was donker en het kon elk moment gaan onweren. Hij raadde het meisje aan om binnen te blijven. Die boodschap kon wel tot morgen wachten. „’t deit nùt boete, ’t is niks veur ein maedje om noe nog droet te goan !” Maar de Maastrichtse sloeg de raad van de brikkenbakker in de wind en ging er toch op uit. ”Iech bèn neet bang in’t duuster,wat kènt miech noe gebeure!” De boodschap was snel gedaan en het meisje begaf zich terug naar het huis van de brikkenbakker. Ze was er bijna aangekomen toen ze in de verte een vuurbol in het veld zag staan. Ze was voor de duivel niet bang en deed zelfs enkele stappen in de richting van de gloeiende bal. Nieuwsgierig tuurde ze naar het felle licht tot plotseling . . . De vuurbol kwam op haar af! In een razende vaart schoot de verschijning door de lucht in haar richting. Lijkbleek stond ze daar. Ze liet de boodschap uit haar handen vallen en maakte dat ze weg kwam. De vuurbol was zo snel dat ze nauwelijks de tijd had om het huis van de brikkenbakker te bereiken. Ze liep gauw naar binnen en kon nog net op het nippertje de deur achter zich dicht doen. De volgende morgen inspecteerde de brikkenbakker zijn deur. Buiten stond al een groepje dorpelingen te wijzen en te krakelen. De deur was gedeeltelijk geschroeid en iedereen wist dat dit een teken was. Nog dezelfde dag vertrok het dienstmeisje naar Maastricht om nooit meer terug te komen. Het gerucht ging dat zij, het vrolijke onbevangen meisje, nog geen week later in een klooster was ingetreden. De brikkenbakker nam een nieuw, keurig dorpsmeisje in dienst en verving de geschroeide deur.

Een Wolf in Beek

Een verhaal van Sef Mennens

Potverdorie , wat zou er nu weer aan de hand zijn, wat zou Sjang de Bode nu weer te melden hebben, zegt Marian tegen Joip en meteen strekt ze het venstertje op en duwt de lyuiken wagenwijd open en steek haar hoofd naar buiten. Kling-kling-kling zegt de Klingeling van de bode. Nu blijft hij staan , nu gaat het gebeuren. Belangrijk en stoer kijkt hij om zich heen en ziet ze overal gluren en kijken. De een door de scheuren in de poort, die hang over het hek heen . Verder op straat de dikke Lain op het erf. 

Tieis de smid, pikzwart zoals altijd. Staat er ook bij en hij heeft nog schanieren en klinken in de handen, die hij zo juist stond te smeden.  De dikke Bil van Lein van de Platsch , hangt met haar hele hebben en houwen over de hofdeur heen.  Iedereen met de oren en ogen wijd open om goed te horen wat er staat te gebeuren. Sjang de bode kijkt nog eens rond, alsof hij wil zeggen : Allemaal stil, dan kan ik beginnen. 

“Beeker mensen , de burgemeester deelt jullie mee om op de middag bij een te komen op de Platsch om te overleggen hoe we de wolf gevangen krijgen, die ons zo zit te plagen.  Komt zo veel als mogelijk . want het gaat er om , er op of er onder, wij moeten hem te pakken krijgen.” Kling- Kling gaat de bel weer en hij gaat verder door het dorp naar een ander gehucht. 

Mijn lieve sint Juttemis , het is toch waar, de wolf in Beek zegt de dikke Bil en trekt zich met haar hele hebben en houwen terug , slaat de andere helft van de poort dicht , kijkt of de pin er goed in steekt, en gaat verder met haar werk. Maar heeft er weinig zin in.  Overal werd er druk over gesproken  Overal  werd er druk over gesproken en, lang bleven de vrouwen bijeen staan kletsen.  

Iedereen vond het eens flink dat de burgemeester  het zich aan trok en zich ermee ging bemoeien. Want had de wolf al niet genoeg uitgespookt. Hij was al bijna overal geweest. Kippen, kuikens, eenden, duiven, kalkoen, kalveren, hanen, konijnen , biggen, jonge varkens, lammetjes, schapen, enzovoort. God weet hoeveel van die arme beesten . Bang is die wolf helemaal niet.  Bij klaar lichte dag haalde hij bij Trina om de hoek een schaap weg terwijl ze dit aan het melken was.  Trina slaakte een kreet en ziet het beest weg rennen met haar schaap , Maar wel een geluk :  Ik had haar juist leeg. !!!  Maar niet alleen dieren, hij stal van alles en nog wat, hij kroop overal in. In de kelder, de keuken, op zolder, op de hooizolder, en roofde van alles en nog wat en veel. Broden , drie – vier tegelijk  nam hij mee, en spek, twee, drie stukken zijspek per keer. 

Het spreekt vanzelf dat het druk was, die middag op de Platsch. Net Sint Lucia. Van alle kanten kwamen ze aan. Van heel Beek waren ze er, van Gebusschelke, Groot en klein Genhout, Oensel, Kelmond, Geverik, Hoogkuil, de oude Baan, uit de Hei , Hollands – Neerbeek, Kwattel, Webrig en Printhagen. 

Allemaal kwamen ze om te overleggen hoe ze de wolf te pakken konden krijgen. De schepen van Genhout en Neerbeek stonden bij de burgemeester op een paar kisten. Erom heen stonden wel honderd mannen. Kling, kling klonk de bel van de bode en alles is muisstil. En  nu spreekt de burgemeester. 

Nu zul je eens wat horen, want zo’n burgemeester vind je in geen tien kerkdorpen, zeg Ties tegen zijn kompels.  De burgemeester rekt zich een , voelt eens aan zijn zakdoek,  of die nog goed zit, hoest eens flink en begint. 

Beste beeker mannen 

Ik, de burgemeester, heb jullie allemaal laten komen en ik zie dat jullie ook gekomen zijn.  Het gaat erom de wolf te vangen.  Kijk dat wilde ik jullie vertellen.  Een belangrijk en niet te vergeten ogenblik is dit voor mij. Verdriet heeft het mij gedaan  , dat zoveel vee geroofd is,zoveel  zijspek en brood. Er moet een oplossing komen.  Wij moeten hem zien te vangen.  Op dit moment weten wij waar hij zit. Hier,onze schepen Peter van de Neerbeekerhof, heeft  hem het laatst gezien bij het lieve Vrouwenbos. Daar moet hij zitten.  Wij hebben het zo bedacht, dat wij met paarden en honden achter hem aan gaan. Iedereen die een paard heeft, komt om drie uur hier op de Platsch bijeen. Neem ook de honden mee. Dan wordt van hier vertrokken over de Binj, de Hoolstraat, De eikgraaf, Binsberg, naar de Groeneweg, en zo naar het Onze Lieve Vrouwenbos.

De andere mannen die niet met paard of hond mee gaan,stellen zich in hun buurt op, met vorken, schoppen, knuppels en stokken.  Zo ook de gehuchten,vooral die van Genhout, Weberig,Neerbeek en kwattel moeten zich stevig wapenen en paraat staan om drie uur.

Als wij dan aan het Lieve Vrouwenbosch staan omsingelen wij hem, jagen de honden het bos in. Deze drijven de wolf op , dan komt hij te voorschijn. Wie hem dan een klap kan verkopen, slaat er op los. Maar niemand gaat op de loop, maar ons allemaal flink weren als het nodig is.  Vooral moeten wij goed letten op de holle wegen.  Dat hij daar niet in kruipt, want dan krijgen wij hem niet zo makkelijk weer.  Ziet hij kans er tussen uit te kruipen aan het Lieve vrouwenbos, dan gaan wij hem achterna met de paarden en honden. Loopt hij dan naar gehuchten, of het dorp binnen dan zijn jullie aan de beurt, die overal opgesteld staan, om hem neer te slaan.  Ik denk dat jullie het allemaal begrepen hebben , wat jullie moeten doen en waarom het gaat. Ga nu allemaal maar naar huis zodat jullie er om twee uur klaar voor zijn.Laat de oude mensen, die niet mee kunnen gaan, en de vrouwen bidden tot Sint Lucia en Sint Martinus dat die twee , als patroonheiligen van Beek ons toch niet in de steek laten en ons uit de ellende helpen.  Doe nu allemaal wat er gezegd is en hierbij is de platschvergadering afgelopen.  Goede dag allemaal. Er ontstond een geweldig lawaai , het was een hoera geroep van jewelste. Allemaal gaan we mee, de wolf moet er aan vandaag.  In een ommezien waren ze op weg naar huis om alles klaar te maken. Van alles werd te voorschijn gehaald, wat ze maar konden vinden.  Bijlen, aksen, hooivorken en graafscheppen en wat hen verder in de handen viel.  Een hoefgeklepper van belang, van alle kanten kwamen ze aangeklepperd , richting de Platsch.   Een na twee uur werd   vertrokken. De burgemeester op een stevige ruin met Peter van de Neerbeekerhof op zijn hengst “ Gloire de Nirbik”  en Tinus van Printhagen op zijn hengst reden voor op. Ze gingen het dorp uit tot aan de Linden en dan de Hoolstraat op. Het was een plezier omn te zien hoe de paarden bij de Steege door het water plonsden, daar waar de beek over  de straat liep. Het deed de burgemeester werkelijk goed toen hij al die mensenn die hij had uitgenodigd klaar te zien staan en allemaal met middelen in de handen om de wolf te slaan.  Overal stonden ze klaar, ook uit de Stegen zelf. Marie Katrien, het oude tantetje wat tot onder aan de kamp geslenterd. Verder gingen ze de Hoolstraat op, langs het Spebek ,de oord , de Eijkgraaf en door het Hommelsdal naar de Groene weg.     

De paarden begonnen al te briesen en de honden te blaffen . Eindelijk kwamen ze dan aan het onze lieve vrouwenbos. Aan het pastoorsbosje splitsten ze zich en in een oogwenk was het onze lieve Vrouwenbos omsingeld. De honden trokken zoekende, met de kop aan de grond, om hem eenpats te geven als hij te voorschijn komt. Op eens een geschreeuw , gebrul van jewelste. “Hier is hij, aan hem op hem en neer met hem” werd wild in het rond geroepen.  Daar staat de wolf, kijkt wild om zich heen en merkt direct wat er aan de hand is. In een reuze vaart gaat hij er vandoor. Rieken, schoppen, knuppels, bijlen vallen op zijn lijf zodat hij een schreeuw moet laten. Hij gaat er vandoor door het pastoorsbosje  in de richting van de bookestok. Allemaal achter hem aan op paarden en met honden over land en weiden. Aan de bookestok staan die van Neerbeek en de smid slaat hem flink. Hij rent terug langs de Kwattel op de Eijkgraaf aan de oord op het Spebik in ,Hommelsdaal in Sinsberg op en zo naar Webrig. Maar hier staan die van Genhout. De smid met de voorhamer voorop. De wolf draait om, loopt door Genhout , richting Gebusschelke, waar hij weer op de koffie komt. Bloedend rent hij verder over Printhagen, kerkeveld , Putbroek, Molenberg, de holle weg naar Kelmond. Daar kan niemand hem een klap verkopen, want over de Kelmonderberg rent hij verder naar Geverik waar hij moe en bijna dood aankomt. Maar nog hebben zij hem niet.Hij gaat de Hoogkuil op , door het dennenbosje door het Zekendaal, richting van de oude baan, waarze ook weer op hun post zijn en hem een paar flinke meppen verkopen.  Maar toch ontsnapt hij weer. Hij loopt Langs de voormolen over de heideperken het Heijveld in. Maar aan het leliehuisje staan die uit de Heij. Hij moet om draaien, over de ijzeren weg in de richting van de aardbodem, waar hij ze flink op de donder krijgt, maar nog hebben ze hem niet te pakken.  Rent weer verder, maar niet meer zo goed. Over de Fattenberg, het Linjtdal in , door de Asselekoul, in de riching van Beek.  Daar staat  een geweldige bende  hem op te wachten bij cafe Rinkens .Daar is hij, schreeuwt Paul van de Baan en gooit een stok op zijn lijf. Au, Au schreeuwen de anderen. Vrouwen,zoals altijd, rennen naar binnen. De wolf rent door op twee en een halve poot. Hij is er. Een hevig gebrul barst los ,, het ziet zwart van de mensen bij Rinkens. Onder gebrul, geschreeuw, en geroep, rennen ze van alle kanten ernaar toe. Weg kan hij niet meer.  Met van alles en nog wat, wordt er naar hem gegooid en de witte van de Baan slaat hem met een stuk balk bewusteloos.  Daar lig hij nu, die wolf, helemaal voor mirakel. De schrik van tien kerkdorpen, van mens en dier. Alles komt bij een. De ruiters zijn ondertussen terug. De burgemeester en de burgemeester zijn er ook, meer dood dan levend. Zonder veel te zeggen bedankt hij de mensen voor alles wat ze gedaan hebben en vooral die van de Baan en verklaart hierbij de driesprong op de Baan waar de wolf is gevallen te heten:  Wolfeinde.

Sjooke levert een varken af

Door Sef Mennens

Sjooke, jullie kennen hem toch allemaal, dat was een echte wrek. Hij was iemand die, zoals ze zeggen, een halve cent door beet. Durfde het niet om in de kerk op een centenstoeltje te gaan zitten en als de collecteschaal rond ging, reikte hij meestal naar het bord, maar legde er nooit een cent op.

Toch was hij niet vies van een biertje, als hij maar niet zelf hoefde te betalen. Met Nieuwjaar ging hij overal verrassen,  Ja bijna overal, daar waar hij dacht wat te krijgen, een Elske of zo over bleef. Als hij eens graag een glaasje dronk en er was nergens iets gratis te krijgen dan slenterde hij parmantig naar Neerbeek want daar kostte een glas bier een cent minder  Ook als dansen was. En dat was met kermis, dan ging hij ook altijd naar Neerbeek, de Keulsteeg in. Daar wilde hij een beetje flirten met Friena, en mocht hij graag een schottechs voor niets maken. Maar Sjooke had ook een oogje op Berbke van de buurman Huub en die had wat aan de voeten.  Berbke scharrelde een beetje met Pierre van de Kelmonderhof, maar dat zou wel veranderen, dacht Sjooke. 

Vandaag moest hij weer met een varken naar Maastricht . een varken van 150 kilo, dat leverde wel wat op. Een klein cadeautje voor Berbke, kon hij zich dan wel veroorloven.  Zo als gezegd, leende hij paard en wagen bij buurman Hub. Het sneeuwde, hagelde en regende, het weer was nog te slecht om een hond naar buiten te jagen. Als hij nu eens het varken in een kist zette, dacht hij. Hij had het paard, kar en uitrusting gekregen, de kist erop gezet, een bos stro in de kist, het varken er in en dan op weg.

Onderweg dacht hij wat hij voor Berbke zou mee brengen. Een broche, een plakje, kleine horloge,  tas, armbandje , oorbellen, ring, zakdoekjes, iets on te snoepen, of iets tegen de hoest, maar nee, dat had ze niet zo graag. Hij twijfelde en kon geen keus maken.  

Het paard van Hub liep goed door en ondertussen waren ze in Maastricht aan gekomen . Hij had het paard regelmatig aan gevuurd. Het varken wordt afgeleverd en nu heeft hij tijd eens goed rond te kijken naar iets moois waar Berbke van zou opkijken en Pierre van de Kelmonderhof . die druktemaker, snel vergeet. Dan ziet Sjoke een man met vis die hij langs de deur verkoopt.  

“He meester” ,roept Sjoke,” Wat zijn dat voor vissen ?“Bokkeme boer “m klinkt er terug.  Bokkemeboer, bokkemeboer, bokkemeboer ,  van zo’n vis heb ik nog nooit gehoord. Weet je wat ….. Geef mij zo’n bokkemeboer . Hij geeft een halve grosche en krijgt zijn vis.  

Dat is al wat voor Berbke en ook nog niet te duur. Nu nog een kleinigheid uit de winkel en Sjoke is klaar. Dan stapt hij heel parmantig een mooie winkel binnen. Wat kan ik voor u doen, klinkt er van achter de toonbank.  Ik had graag een geschenk, zo’n cadeautje voor mijn liefste. Een plakje,  een hoed of zo iets. 

“welke maat heeft ze?” 

Zij heeft maat 44 in de schoenen met pijn en heeft nogal een flinke kop. Een dikkop,   groot en met een kleur als een belle fleur. Geef mij zo’n hoed en doe hem in een doos. Wat kost dat ? 

‘Voor die groschen ben je  de man’. 

Schiet alsjeblieft een beetje op.  

De vrouw doet de hoed in een doos, een touwtje er om heen en vraagt nog : Lukt dat zo ? 

Ja zeg Sjoke en gooit drie groschen op de toonbank. 

Wat is dat, ook de hoed betalen.  

U heeft drie groschen gezegd en daarmee is de baard af.  

Ja, voor de doos zegt de vrouw en Sjooke is al de deur uit , met de vrouw achter hem aan.   

Dan loopt Sjooke de munt af, over de markt en loopt daar pardoes een kraam met porselein onderste boven. Een hoop geschreeuw op de markt en Sjooke rent door de Hoendersraat tot bij zijn kar , springt er op en geeft het paard er van langs  en dan de stad uit. Achter hem aan de vrouw van de winkel en de marktlui. Dan jaagt hij het paard op tot aan Kruisdonk. Hier stopt hij en kijkt achter zich. Hij klimt van de kar af , kijkt naar de hoed en likt eens aan de bokkem, maar de mensen die langs komen, kijken hem aan.  Wat nu, denkt Sjooke,  Dan de kist maar in , dan ziet niemand mij en niemand kan zeggen dat ik hier langs ben gekomen. En nu begint het ook nog te regenen. Hij kruipt in de kist en  laat de deksel op een kier staan. 

Maar,  daar komt een windvlaag, het deksel slaat dicht en Sjooke zit in de kist opgesloten.  Het paard loopt door. Een geluk dat het de weg kent. Het kleppert zo snel als het kan . Ineens schiet het geweldig op. Wij zijn op de Hoogkuil, denkt Sjooke.  

Het paard loopt maar door . Sjooke, in de kist, weet zich geen raad . Voor hem lijkt het er op dat hij een beroerte krijgt. Hij wordt bang. Zijn lijf rilt. Hij neemt zich voor een boete te doen tot Sintelecie. Dat helpt hem een beetje uit de problemen.  

Plotseling voelt hij een schok en is in de goot bij Huub.  Het paard loopt door naar de stal.  De kist stoot tegen een balk, valt van de kar op de mesthoop. Lang hoort hij niets. Dan hoort hij Berbke met Peer van de Kelmonderhof babbelen. Zij gaan op de kist zitten, praten over trouwen, samen wonen en slapen in een mooie bedstee. Sjooke hoort ze praten, dat raakt hem.  Waaron zou je omgang hebben met Sjooke. Zegt Peer., Zo’n nietsnut en gierigaard. Een slijmbal en  prullenboer en is ook niet al te slim.  

Nu is hij weer naar Maastricht, daar krijgt hij vijf groschen  meer dan bij Mozes. Sjooke houdt het niet meer vol, denkt een beroerte te krijgen en begint te schreeuwen. Berbke en Peer worden bang en lopen weg om hulp te halen. Zij komen met het een en ander terug, om de man een flink pak rammel te geven, met dorsvlegels, poken, bijlen, stokken , gaffels en wat al niet meer. Laat maar voor je bidden zegt Peer. Wij maken gehakt van je . Nu is het afgelopen. En meteen vallen er een paar slagen op de kist, ze slaan er op los totdat de stukken er van af vliegen.  Hij moet er aan. Die vreemde kerel, roept Berbke. Meteen erna klinkt huilend uit de kist: 

“Ik ben het, Sjooke van hiernaast”.  Zij kijken allemaal stom verbaasd en houden op met slaan.  Door een gat in de kist, steekt Sjooke zijn hoofd naar buiten met de dameshoed op en de bokking in de hand. Direct gingen ze allemaal weg en lieten Sjooke alleen achter.  Hij bedacht zich niet lang en, sloop het erf af naar huis, met de hoed voor Berbke en de bokkingenboer.  

Smoeke levend begraven

Door Sef Mennens

Beneden in het dorp , tegenover de Lindenboom in de Bourgognestraat, achter in de wei, vlak naast het tuinhekje van de moestuin, staat een armoedig oud bakhuis, met een kleine bakoven. Als dak en afsluiting van het bakhuis dienden stro, rechtgeklopte zeeptonnen en matten van tabakszakken. Hier woonde Smoeke, het oude mannetje dat heel beek pret bezorgde. Helemaal moederziel alleen woonde hij daar, als een koningin zijn rijkje.

Die avond had Smoeke wat geld gekregen: zijn broer in Duitsland, die daar nogal wat in de melk te brokkelen heeft, naar zijn zeggen, had hem weer iets gestuurd en nu was hij weer een beetje over de streep gegaan, en had iets teveel gedronken.  Met een behoorlijk stuk in zijn kraag was hij nu in zijn villa terug gekomen. Hij voelde zich niet helemaal lekker, wat sufferig, en zijn  hart sloeg niet zo als gewoonlijk.

Smoeke werd bang, er moest eens iets niet met hem in orde zijn.In ’s hemelsnaam wat dan? Wie zou hem dan helpen.

Als antwoord op het gepraat van zijn vrienden had hij wel altijd gezegd “ Onkruid vergaat niet”, maar nu voelde hij zich niet helemaal op zijn gemak. Hij vond dat hij het behoorlijk beroerd kreeg. Het hemd en de halsplak los maken hielp niets. De koude avondlucht deed hem dan weer een beetje rillen en langzaam aan zag hij sterretjes. Smoeke deed de ogen dicht en voelde zijn hoof bonken, net alsof er een schoenmaker bezig was.Toen werd alles stil, zijn ellende lomp en zwaar, totdat hij ineens buiten kennis was. Hoe lang hij zo had gelegen wist hij niet. Maar opeens hoorde hij iemand vlak bij zijn gezicht. Hij voelt dat iemand meteen hand over hem strijkt en opeens klinkt het in zijn oren: Er zit geen leven meer in, hij is zo dood als een pier. Laten we maar snel een priester halen, zodat hij het heilig oliesel nog krijgt,want men weet niet wat de arme kerel nog op zijn kerfstok heeft. Smoeke kon het wel uit schreeuwen, toen hij het veedoktertje dat hoorde zeggen, maar hij kon niets bewegen.  Alles moest hij zich laten wel gevallen, of was hij dan werkelijk dood en was het zijn ziel die alles aan de andere kant van het graf mee maakte.

“Vervelend ding: dacht Smoeke. Hij had zo graag eens gelachen, maar hij kon het niet.

Alles was stram en stijf.”Ik ben toch eens benieuwd wat die stommeriken met me gaan doen” Hij hoefde niet lang hierop te wachten. De kleine kapelaan stond al bij hem, voelde eens aan hem en heel devoot en christelijk maakte hij een kruisje” Het is gedaan met hem, …… die ouwe stakker, maar onze Lieve Heer zal zijn ziel wel genadig zijn. Hij haalt het kerkbezoek te voorschijn, maakt een kruisje en begint te bidden en zegent tijdens het bidden zijn benen, handen, oren en mond met de heilige olie. Stil verlaat de geestelijke dan het bakhuisje eneen stuk of vijf stoere kerels komen naar binnen. Smoeke kende ze allemaal: Chris van de Vreer, Sjeng van Bette, Klös, de lange Willem en Lamber van Mina van Kübke zaliger, zoijn dikste vrienden. Stil stonden ze daar, keken elkaar eens aan , schudden eens met hun hoofd en baden daarna een paar onze vaders voor zijn zielerust. Sjeng van Bette moest zelfs af en toe de zakdoek te voorschijn halen.

“Die goeierik van een Sjens van Bette , ik had toch gelijk dat ik zoveel van hem hield, dacht Smoeke,  maar wat willen ze toch met dat lange ding.”

Ze hadden zo’n slaapbrits mee gebracht, voorzichtig legden ze hem op een wit laken, rolden hem er in en legden hem goed op de brits.

“Dat wordt me toch te gek”dacht Smoeke, “ Ik geloof dat ze mij nog in de grond willen stoppen”

En echt, toen hij tot de volgende dag op de brits had gelegen, tussen een paar kaarsen en terwijl ze hem besprenkelden met wij water, kwam Sjeng van Brens met een doodskist binnen.

Smoeke zag dat allemaal, maar hij kon er niets tegen ondernemen. Ze tilden hem op en legden hem met een bons in de kist. “Sappristie, wat is hij al stijf geworden, hij moet toch al een hele tijd dood zijn.” Zegt Sjang. Smoeke was om uit zijn vel te springen . : Ezels dat jullie zijn, nu gaan jullie mij nog levend begraven.

Hij hoorde nog dat er een onze vader werd gebeden en pats daar viel het deksel van de kist dicht. Het was donker en zwart voor zijn ogen  Zijn neus zat gespannen tegen het hout en hij hoorde  en hij hoorde het kraken en piepen van de schroeven, die door het deksel gingen.

Arme Smoeke, je mooi en zalig leventje is voorbij. Nooit meer zou hij zijn bakhuisje terug zien, nooit meer onder de linden zitten met zijn vrienden. Alles was voorbij. Nu lag hij opgesloten in de kist. Hij dacht :  een van de twee. Of de mensen zijn gek of ik.  Ik begrijp er niets van, Ben ik nu echt dood of leef ik? Ah, ik begrijp het, mijn lichaam is schijndood , en daar begrijpen ze niets van.  En het gaat er slecht voor mij uitzien, als ik weer wakker word. 

Maar Smoeke werd niet wakker , de mis was voorbij en de buren  droegen hem naar  het kerkhof.

Hij hoorde vaag door de planken van de kist het Inparadiso en het luiden van de doodsklokken. Toen werd alles stil . Een plof en de kist lag in de grond. De touwen werden los getrokken en plons regende het aarde op Smoeke.  Steeds doffer , matter en matter werd het en uiteindelijk werd het een stil gebons , dat rustig aan wegstierf in de nacht van een dode wereld.  En Smoeke, die lag er nu, net een marmeren beeld, stijf en stram, zes voeten onder de aarde, en wetend dat er boven hem een kruis staat , geplaatst door de dikke Sjang van de burgemeester . waarop met grote letters staat : Hier ligt  Smoeke, wachtend op zijn verrijzenis en een kruis van zijn vrienden, met een lint er aan: hij ruste in vrede. Ja, denkt Smoeke , de vrede is ver te zoeken. Hoe lang hij daar ligt,  wist hij niet, weken, maanden lang en nog altijd donker en stil.  Hij denkt “nu moest je eens wakker worden en niets te eten of te drinken hebben. Had men dan nog maar een fles Els. Maar ook niets te hebben. Waaraan men eens kon drinken, als de dorst begint te jeuken, dat is te erg.  Niemand zou ooit kunnen bedenken, wat zich daar, zes voeten onder de aarde, voor een drama heeft afgespeeld.  Daar te liggen, op gesloten in een kist , onder de klompen aarde, waar het krioelt van  wormen, pieren, mollen, woelmuizen en allerlei ander ongedierte. 

Er was niets aan te doen. Hij kon wel huilen. Zo verliepen uren, dagen, weken misschien. Op eens komt er licht in de kist . Smoeke voelt zich gelukkig. Zou het Sjeng van Bette zijn, die hem komt helpen?

Ja, werkelijk,  hij hoort iets wriemelen aan het hout , net boven zijn ogen bewoog het zich, hij zag het stilletjes op zich af komen, het vette, glimmende, glibberige lijf van een pier , recht op hem af…….  Bijna …………’t doet de bek open. Hij schreeuwt roept en huilt .

Heilige Gerardus, haal me naar de hemel. Heilige Johannes, mijn patroonheilige sta me bij, engelbewaarder help me toch en leid mij.  

En Smoeke zag hoe een engel naar hem toe kwam , hem oppakte en hem naar de hemel bracht, verlos van alle ellende.

Roofmoord Zwarte Peter in Geverik

Door Paul Mennens
Eerder gepubliceerd in Becha 2015-2

Tweede Kerstdag 1911 deden de buren van Gerard Gelissen een verschrikkelijke ontdekking. Gelissen woonde in een vakwerkhuis in de nabijheid van de Geverikerhof (Hoeve Corten). Hij leidde een nogal teruggetrokken bestaan, nadat zijn echtgenote Maria Gertruid Houben was overleden. De buurtbewoners hadden eerste en tweede Kerstdag het varken van Gelissen vaker horen schreeuwen van honger. De buren klopten aan bij de poort, maar er kwam geen reactie.

Daarop besloot men een deur open te breken. Binnengekomen ontdekte men onder het bed het lijk van Gelissen. Zijn hoofd was met een bijl gekloofd en de lemen vloer lag vol bloed. De moordenaar(s) had(den) een gat in de lemen muur gemaakt en was (waren) zo binnengekomen. Alle kasten en laden waren opengebroken. Het “Parket van Maastricht” dat een onderzoek instelde, vond in de woning nog een bedrag van honderd gulden.Opvallend is, dat landelijke dagbladen veel aandacht aan deze moord besteedden, terwijl de Limburgse kranten met enkele korte berichtjes de zaak afdeden.

Dagblad “De Tijd” 10 januari 1912 – De moord te Beek

Men meldt ons uit Beek bij Sittard:

Er schijnt de laatste dagen licht gekomen te zijn in de donkere zaak betrekkelijk den moord op den 74 jarigen  Gerard Gelissen, onder het gehucht Geverik, alhier. In “t kort willen wij den droevigen aanslag even in het geheugen terugroepen. Op den tweeden Kerstdag  a.p. viel het den buren van Gelissen, een alleenwonend, burenschuw man, op, dat de varkens blijkbaar van den den honger zoo geweldig tekeer gingen. De buren drongen de woning binnen, daar zij Gelissen de laatste dagen niet hadden gezien en vonden onder het bed verborgen het lijk van den grijsaard: het lijk moest reeds enkele dagen onder het bed gelegen hebben, daar het reeds in staat van ontbinding verkeerde. kasten en laden waren doorsnuffeld, zoodat niet zonder reden vermoed werd, dat diefstal de drijfveer van dezen laaghartige moord was geweest. In een der zijmuren van de woning was een gat gebroken, waardoor de misdadiger(s)  zich blijkbaar toegang had(den) verschaft. Ook werd een Rijksspaarbankboekje vermist, dat evenwel nog niet terecht is gekomen. Uit het Justitieel onderzoek terplaatse ingesteld bleek, dat men den armen stumperd met bijlslagen op het hoofd om het leven had gebracht. De Marechaussee deed de uiterste moeiten om de(n) dader(s) te pakken te krijgen, doch het mocht haar de eerste dagen niet gelukken een vast spoor te volgen. De laatste dagen is echter door en complex van omstandigheden de zaak in zoon stadium getreden , dat met reden mag worden verwacht, dat de vreeselijke moord in al zijn gruwel  tot volkomen klaarheid zal worden gebracht. De Justitie Maastricht kreeg nl. dezer dagen zeer belangrijke mededeelingen van een vrouwspersoon. Het gevolg hiervan was, dat te Aken maandagmorgen door de Duitsche Politie werd gearresteerd zekere P.S. die verdacht wordt den ouden Gelissen te hebben vermoord, hetzij alleen, hetzij met hulp van anderen, hetwelk nog uit onderzoek zal moeten blijken.

S. is een zeer gevaarlijk personage, nog niet lang geleden, in het najaar van 1911, werd hij uit de gevangenis ontslagen waarin hij, als we ons niet vergissen, een jaar of negen had gebromd, wegens destijds gepleegde diefstallen in het Rijk van Nijmegen.

S. een Limburger van geboorte, een robuste man, van vooraan in de 40 jaren, leefde direct na zijn ontslag uit de gevangenis m, aanhoudingen, die directet eene vrouw, die hij echter wegjoeg, toen hij op een andere  (Akense) het oog had laten vallen. Toen kwam de jaloezie boven, en zij besloot S. die haar ontrouw was geworden, aan de galg te helpen. Zoals gezegd: S. die naar algemeen vermoed wordt, de dader of een der dader(s) is, bevind zich in Aken in arrest en zal ter gelegener tijd aan onze regering worden uitgeleverd. Er hebben nog tal van aanhoudingen plaats gehad, aanhoudingen die direct of indirect met de bedoelde misdaad in verband moeten staan. Zo bevinden zich reeds in het huis van bewaring te Maastricht de twee vrouwen, die eenigen tijd met S. samenleefden, benevens nog een persoon, die ook al geen eervol leven achter de rug heeft. In enkele plaatsen van de mijnstreek hebben eveneens aanhoudingen plaats gehad van personen , die verdacht worden van heling van de van den diefstal te Geverik afkomstige gelden. De Justitie schijnt bovendien in het bezit van de namen van tal van personen te zijn gekomen, die de laatste maanden van roof en diefstal in het zuiden hebben geleefd. Tot deze bende zou ook S. hebben behoord, op wien enigen tijd geleden door de Marechaussee van eene brigade uit midden Limburg jacht werd gemaakt; doch S. kon in de bosschen vluchten en verbleef sedert in de streek tusschen Aken en Heerlen. Zij nog ten slotte vermeld, dat op bevel der Justitie te Maastricht, die de zaak met kracht heeft geinstrueerd, in preventieve bewaring is gesteld, eene geheele familie St. geheeten, bestaande uit 26 personen, onder wie 4 volwassen broeders, die allen gehuwd zijn en kinderen hebben.

Huis van Gradus Gelissen aan de huidige Kapelstraat

De stammoeder, te Amsterdam geboren, is eene Isralietische en bevind zich ook in arrest. De troep die heel Nederland doortrekt, leeft van het geven van straatmuziek op mandoline en viool en niet ’t minst van strooptochten op het platteland. De troep werd bij Maasniel aangehouden. De te Aken aangehouden S. moet zich, naar beweerd wordt, wel eens bij dit zwerversvolkje hebben aangesloten. Of de z.g. zigeuners al of niet bij de misdaad betrokken zijn, op welke manier dan, zal nog uit het Justitieel onderzoek, dat in vollen gang is, moeten blijken.

Dinsdag werden de vier gebroeders St. evenwel reeds aan een uitgebreid verhoor door de rechter van instructie onderworpen. Men verwacht nog meerdere aanhoudingen. Dezer dagen liep in onze gemeente het gerucht, dat een achtenswaardige burger in verband met den moord was aangehouden. De uitstrooier van het lasterpraatje had wel succes. Als een lopend vuurtje verspreidde zich het geruchtmakende praatje, dat natuurlijk met de noodige bijvoegingen werd becommentarieerd. Eene flinke som werd door den betrokkene  uitgeloofd, aan hem die ‘den uitbroeder’ van het valsche verhaal zou weten te achterhalen. De man ligt natuurlijk op het kerkhof. Voor de eer van onze brave bevolking is het een groote troost, dat geen inwoners onzer gemeente de moordenaarshand naar eenen afgeleefden grijsaard hebben uitgestoken”

Nieuwe Tilburgsche Courant 13 maart 1912 – De moordenaar van Beek

Met den trein van half een kwam maandag aan het station te Maastricht aan Jan peter Senden, die verdacht wordt in de maand december van het vorig jaar op een stormachtigen avond een ruim 70 jarigen grijsaard te Geverik-Beek om het leven te hebben gebracht. Aan het station te Maastricht stonden honderden personen, die den beruchten moordenaar wilden zien. Hij was zwaar geboeid en werd begeleid door drie Marechaussees; voor versterking van de politie was te Maastricht bij het station zorg gedragen. Senden werd te Herzogenrath van de Duitsche Justitie overgenomen door den grenscommissaris te Heerlen, die hem natuurlijk onder strenge bewaking stelde. Het station Heerlen was te klein om de honderden nieuwsgierigen te bevatten, die Senden even trachten te zien. Te Heerlen werd Senden overgegeven aan de brigade Marechaussee aldaar.

Aan het station te Sittard genoot Senden, die daar met zijn bewakers moest overstappen, zoo mogelijk nog meer belangstelling dan in Heerlen. De NS heeft er meer perronkaartjes verkocht dan anders in een maand.

Zooals men zich zal herinneren, werd Senden te Aken aangehouden; na de gruwelijke misdaad vluchte hij naar Duitschland, doch dankzij de activiteit van de Duitsche recherche werd S. spoedig aangehouden. Zijn beide medeverdachten, twee Pruisen werden te Crefeld gearresteerd. Senden was, toen de moord te Beek gepleegd werd, pas uit de gevangenis, sedert october jl. , ontslagen, waarin hij negen jaar wegens diefstallen had vertoefd. De vorige week vertoefde de Justitie nog te Geverik, in de omgeving van het huis, waarin de vermoorde grijsaard, een alleenwonend man met enig kapitaal, heeft gewoond. De Duitsche vrouw, met wie Senden samenleefde, moet terplaatse aan de Justitie nog zeer gewichtige mededeelingen hebben verstrekt. 

 Senden is thans in handen onzer justitie, die naar algemeen verwacht wordt , zich niet bij het straf bepalen clement zal toonen tegenover een beroepsmisdadiger, die met behulp van derden, een braaf grijsaard heeft “koud”gemaakt – dit moeten de woorden van Senden zijn – om aan geld te komen. Den beide Duitschers wacht in hun Heimath wellicht ook een zeer zware straf, want de Duitsche Justitie spot met zulke ernstige, gelukkig zeldzaam voorkomende vergrijpen al evenmin.

Bericht in ‘Nieuwsblad van Friesland: Hepkema’s courant’ van 31 december 1911

In mei 1912 veroordeelde de Rechtbank te Maastricht P.L. Senden (bijgenaamd Zwarte Peter) wegens moord op Gerard Gelissen, te Geverik (Beek), overeenkomstig de eis van het Openbaar Ministerie tot levenslange gevangenisstraf. Peter Senden tekende hoger beroep aan bij de Rechtbank te Den Bosch. Tijdens inbraken, ook tijdens de roofmoord in Geverik, had Peter altijd een paar klompen bij zich. Tijdens de inbraak wisselde hij van schoeisel. Op klompen drong hij de woning binnen en na zijn daad trok hij weer zijn schoenen aan en vluchte.

De dader Petrus Lambertus Senden werd op 3 october 1868 geboren als zoon van Johannes Sebastiaan Senden en Maria Sebilla Milchers die op 22 april 1868 in Rimburg getrouwd waren. Hij was de oudste van de acht kinderen van dit gezin. Op 6 augustus 1912 volgde de uitspraak van het gerechtshof te Den Bosch: levenslang. De gekozen raadsman, Mr. Dr. Ch. van Oppen, advocaat te Maastricht had voor vrijspraak gepleit en hij tekende na de uitspraak beroep in cassatie aan. Echter op 29 0ctober 1912 werd door de Hoge Raad het cassatieberoep verworpen. Peter Senden werd overgebracht naar de bijzondere strafgevangenis te Leeuwarden. In april 1914 verscheen in kranten een bericht dat Peter Senden zich door ophanging van het leven beroofd zou hebben, maar dit bericht bleek achteraf niet op waarheid te berusten. De Limburger bleef strijdvaardig en verzocht in 1916 om herziening van het arrest van het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch van 6 augustus 1912. Het verzoek werd niet-ontvankelijk verklaard. 

Op 4 mei 1934 overleed Peter Senden in de gevangenis te Leeuwarden op 65 jarige leeftijd.

Paasvee Jaarmarkt

Door Marietje Lahaij-Leenen

We gaan hier de historie van een eeuw Marktcommissie in beeld brengen.
De jaarmarktrechten zijn in 1808 door Napoleon aan de gemeente Beek verleend. De marktcommissie is voort gekomen uit het “Landbouwcasino”. Op 13 december 1911 ( Sinte Lecie) werd door enkele leden van het Landbouwcasino een veemarkt georganiseerd. Door het succes van deze markt werd besloten om deze leden  een zelfstandige status te geven en kwam men tot de oprichting van een marktcommissie.

Foto van naar alle waarschijnlijkheid de allereerste (1932) Paasveetentoonstelling. Deze werd gehouden achter het gemeentehuis. Op de achtergrond ziet u de Martinusschool.

In 1795 viel Napoleon Nederland binnen. De man die zichzelf tot keizer liet uitroepen stierf uiteindelijk stil en vergeten, na de slag bij waterloo. Toch haalde Napoleon Bonaparte veel goede staatsrechtelijke streken uit: hij was de uitvinder van de “burgelijke stand”. Behalve dit fenomeen, wist Napoleon óók diverse steden of huizengroeperingen te waarderen om hun traditie. In 1808 -nu ruim 200 jaar geleden- kende de keizer van toen Beek marktrechten toe. Niet dat dat tot de huidige paasveemarkten leidde, maar tóch……..De jaarmarktrechten zijn in 1808 door Napoleon aan de gemeente Beek verleend. De marktcommissie is voort gekomen uit het “Landbouwcasino” Op 13 december 1911 ( Sinte Lecie) werd door enkele leden van het Landbouwcasino een veemarkt georganiseerd. Door het succes van deze markt werd besloten om deze leden  een zelfstandige status te geven en kwam men tot de oprichting van een marktcommissie. We mogen aannemen dat de “Stichting Marktcommissie Beek” (SMB) statutair is opgericht begin 1912 en bestaat aldus  ruim 100 jaar.  Tevens organiseerde de Markt-commissie in 2012 de 70ste Paasveejaarmarkt.

1912
Honderdvier jaar na het dekreet van de keizer werd in Beek de Marktcommissie opgericht uit leden van het toenmalige “Landbouwcasino”. Het doel van het casino was het organiseren van markten conform de wens van de, inmiddels al vergeten, keizer Napoleon.

1932
Het jaar van de eerste paasveetentoonstelling. Plaats van handeling “De Platschj”, in de buurt van het gemeentehuis. 

Dan valt een gat in de geschiedschrijving: in de analen staat alleen vermeld “later werd de markt op het huidige marktplein gehouden, met uitzondering van de oorlogsjaren, toen er geen markten gehouden mochten worden. De geschiedenis verplaatst zich dan met een stap van vijfendertig jaren.

1977
Het eerste tentpaviljoen is een feit. Tevens worden ook voor het eerste reglementen gehanteerd: regels omtrent inschrijving, keuring en tentoonstelling dienen te worden gerespecteerd en worden voor het eerst echt belangrijk. Maar de datum blijft gehandhaafd op de dinsdag 12 dagen voor Pasen., tot:  

1979
In dit jaar wordt de gebruikelijke dinsdag tweeweken voor het Hoogfeest gelaten voor wat-ie-was. Als datum wordt nu vastgesteld de zondag 2 weken voor Pasen. Het gevolg was: een tent erbij, vanwege de enorme toeloop van geïnteresseerde veehouders die met het door hun aangeboden vee terecht konden in die tent, die als keuringstent gebruikt werd. Toen kwamen er nog vreemden, maar het jaar daarna was dat ander….

1980
Het jaar, waarin het Limburgse karakter van de Paasveetentoonstelling werd geintroduceerd: alleen Limburgse inschrijvingen werden gehonoreerd. Geen gekke switch, zoals blijkt uit de ontwikkeling van de toeschouwersaantallen, want in

1981
kwamen er vierduizend mensen naar Beek en had men voor het eerst behoefte aan een staantribune, en dat met het jubileumjaar 

1982
voor de boeg. Dát was het jaar van de veertigste tentoonstelling en het zeventigjarig jubileum van de marktcommissie, precies hondertvieren-
zeventig jaren na de toekenning van de marktrechten door Napoleon Bonaparte aan Beek. Tienduizend mensen óf meer – het laatste is meer waarschijnlijk – vonden de weg naar Beek in dat jubileumjaar. Eén jaar later was het de helft méér,

1983
Dit jaar werd  het gerenoveerde marktplein feestelijk in gebruik genomen. Ter gelegenheid  van deze feestelijke heringebruikname voegden wij aan de paasveetentoonstelling ook een jaarmarkt toe. Mede hierdoor kwamen er vijftien tot twintig duizend belangstellenden op het evenement af.  Het was ook het jaar waarin het Heemkundemuseum voor het eerst een tentoonstelling inrichte, gericht op de landbouw. De marktcommissie beschouwde dit jaar als een ‘recordjaar’…. Toen kwam 

1984
In het Asta-theater wordt een tuinbouwshow gepland en Beek kent de tweeënveertigste van de Limburgse Paasveetentoonstelling. En wéér zijn er méér toeschouwers: vijfentwintigduizend. Wat begonnen is als een treffen van veeboeren, krijgt nu een landelijke erkenning. In Den Bosch wordt aan provinciaal kampioen Wijnen uit Sevenum de landstitel toegekend en er komt een club van Belgisch Wit-Blauw-fokkers tot stand. 

1985
De jaarmarkten worden momenteel structureel gepromoot in een speciale editie over de jaarmarkt in een regionaal weekblad, dat bij 40.000 gezinnen in de Westelijke Mijnstreek wordt bezorgd.
Daarnaast staat een uitgebreid artikel over de jaarmarkt in alle weekbladen van de Nederlandse Weekbladengroep. Deze bladen hebben een verspreidingsgebied van 500.000 gezinnen in Limburg en de Duitse grensstreek.
Het streven is om middels o.a. radio en tv, dagbladen, de paarden-, ezel- en jaarmarktactiviteiten een grotere euregionale bekendheid te geven.  

Paasveejaarmarkt Beek 75e editie

Bandkeramische vondsten gebied O.L. Vrouweplein/Veldekelaan

Door Paul Paul Mennens

Op maandag 14 september startte aannemer Van Boekel BV met de renovatie van het Onze Lieve Vrouweplein, de Veldekelaan en de Labouréstraat in Beek. Deze renovatie is de eerste fase van de uitvoering van het Centrumplan Beek, dat als kader dient voor de vernieuwing en opwaardering van de openbare ruimte in het centrumgebied van Beek.

Centrumplan Beek 

De gemeenteraad heeft op 6 december 2012 het ‘Centrumplan Beek’ vastgesteld. Het plan is een visie op de beeldkwaliteit en moet zorgen voor een eenduidig en herkenbaar beeld van het Beekse centrumgebied. Hiertoe behoren de omgeving van de St.-Martinuskerk, het Onze Lieve Vrouweplein/de Veldekelaan en de omgeving van het gemeentehuis. 

De Markt maakt geen onderdeel uit van deze herinrichting. De Markt is het centrale plein met een winkel- en parkeerfunctie. De drie genoemde gebieden die daaromheen liggen, hebben een groen karakter en krijgen een nieuwe verbinding naar de centrale markt. Hiermee hoopt men het kwaliteitsniveau, de herkenbaarheid en aantrekkelijkheid van het centrum te verhogen. 

Het Onze Lieve Vrouweplein wordt een aantrekkelijk parkeerterrein waar gratis ‘lang geparkeerd’ kan worden door winkelend publiek en medewerkers van de winkels.
De Veldekelaan wordt versmald, door het aanplanten van bomen ontstaat een groene straat en de oversteek wordt versmald.  

De Labouréstraat gaat de verbinding vormen met het centrum en een detaillering van het wegprofiel, door een hardstenen goot; parkeren in de Labouréstraat blijft aan een zijde gehandhaafd en wordt gecombineerd met een enkelzijdige bomenrij 

Tevens zal op het grasveld op de hoek van de Dr. Beckersstraat/Frans Erensstraat een zogenaamde Wadi worden gerealiseerd om het regenwater van het verharde plein op te vangen en duurzaam in de ondergrond te laten infiltreren. 

Bandkeramische vondsten Veldekelaan in 1962 

Tijdens de aanleg van de Veldekelaan en de bushaltes (voor de pelgrims die de kerk van O.L.V. van de Wonderdadige Medaille zouden komen bezoeken) ontdekten plaatselijke amateurarcheologen een achttal Bandkeramische afvalkuilen. Cel Lemmens, Jo Coumans, Sef Mennens en Wim Vermeulen schakelden pater Munsters in, die de groep met raad en daad bijstond en de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) van de vondsten in kennis stelde.
De Beekenaren zochten vooral naar scherven en vuursteenwerktuigen. De vondsten werden niet gezamenlijk opgeslagen, maar iedereen nam ‘iets’ mee naar huis.
Bij de verdere aanleg van wegen en gebouwen in de omgeving van de kerk vond Sef Huveneers geregeld Bandkeramische artefacten.
In het archeologisch depot van de Heemkundevereniging Beek zijn een aantal vondsten, in 1962 gedaan door Sef Mennens, bewaard gebleven. De vondsten bestaan uit versierd dunwandig aardewerk, dikwandig aardewerk, vuurstenen werktuigen/afslagen en stukken maalsteen. 

Archeologische begeleiding Centrumplan 

Wanneer er in onze gemeente archeologisch onderzoek plaatsvindt, wordt de Werkgroep Archeologie Beek (WAB) steeds in kennis gesteld. De groep krijgt de gelegenheid om actief deel te nemen aan het onderzoek, zoals tijdens het blootleggen van oude muren van de begraafplaats Achter de Kerk te Beek.
Deze keer werd de WAB echter niet geïnformeerd en konden de leden ook niet deelnemen aan het onderzoek. Twee oorzaken lagen hieraan ten grondslag.  

1. De vele wisselingen op bestuurlijk en ambtelijk gebied op de post archeologie van de gemeente Beek  

2. Tijdgebrek, omdat de afronding van de werkzaamheden voor januari 2016 moet plaatsvinden.
Het RAAP werd ingeschakeld om de werkzaamheden te volgen en archeologische vondsten veilig te stellen en in kaart te brengen.
Marc Ruijters had de leiding van het archeologisch onderzoek en maakte iedere week een rapport op, zoals in week 42: 

“Sporen & vondsten 

Ook in deze week zijn in put 7 (maandag) regelmatig sporen en vondsten uit de bandkeramische periode stammen. In de noordoostelijke verlenging van de put ging het met name om paalsporen, maar daarnaast vielen een grotere maar niet diepe kuil (S79) en een redelijke diepe greppel (S85, 60 cm breed, 80 cm diep) op. De greppel lijkt te fors voor een wandgreppel (en er ontbreekt dan ook een tegenhanger) en te smal en ondiep voor een aardwerk. In ieder geval zijn ook ten noorden van de greppel duidelijk sporen aanwezig: S79 en meerdere paalkuilen ten noordoosten daarvan. De paalsporen hebben geen vondsten opgeleverd, maar vooral de greppel en ook de grote kuil S79 wel. Het gaat om handgevormd aardewerk (ook dunner glad aardewerk) als vuursteen. Bandkeramische versiering is (in het veld) weliswaar niet vastgesteld, maar het gaat hoogstwaarschijnlijk wel steeds om vondsten uit die periode.”  

Voor het vastleggen van de Bandkeramische bewoning in onze gemeente is het gebied Veldekelaan en omgeving van immens belang. Het gebied vormt een zeer belangrijke schakel tussen de locaties Kerkeveld-Beek en Sanderboutlaan-Elsloo. Het is namelijk een gebied waarover vrij weinig bekend is en daarom interessant voor het vastleggen van de grenzen van het Bandkeramisch dorp Beek.
Helaas kan door de tijdsdruk niet het hele gebied in beeld gebracht worden en gaat waarschijnlijk veel belangrijke informatie verloren.
De archeologen van RAAP slaagden er toch in om meer dan 100 archeologische sporen in kaart te brengen. Meer dan 90% betreft sporen uit de Bandkeramische periode. Wanneer het rapport van RAAP gepubliceerd wordt, zullen we in Becha daar een samenvatting van plaatsen.