Een Wolf in Beek

Een verhaal van Sef Mennens

Potverdorie , wat zou er nu weer aan de hand zijn, wat zou Sjang de Bode nu weer te melden hebben, zegt Marian tegen Joip en meteen strekt ze het venstertje op en duwt de lyuiken wagenwijd open en steek haar hoofd naar buiten. Kling-kling-kling zegt de Klingeling van de bode. Nu blijft hij staan , nu gaat het gebeuren. Belangrijk en stoer kijkt hij om zich heen en ziet ze overal gluren en kijken. De een door de scheuren in de poort, die hang over het hek heen . Verder op straat de dikke Lain op het erf. 

Tieis de smid, pikzwart zoals altijd. Staat er ook bij en hij heeft nog schanieren en klinken in de handen, die hij zo juist stond te smeden.  De dikke Bil van Lein van de Platsch , hangt met haar hele hebben en houwen over de hofdeur heen.  Iedereen met de oren en ogen wijd open om goed te horen wat er staat te gebeuren. Sjang de bode kijkt nog eens rond, alsof hij wil zeggen : Allemaal stil, dan kan ik beginnen. 

“Beeker mensen , de burgemeester deelt jullie mee om op de middag bij een te komen op de Platsch om te overleggen hoe we de wolf gevangen krijgen, die ons zo zit te plagen.  Komt zo veel als mogelijk . want het gaat er om , er op of er onder, wij moeten hem te pakken krijgen.” Kling- Kling gaat de bel weer en hij gaat verder door het dorp naar een ander gehucht. 

Mijn lieve sint Juttemis , het is toch waar, de wolf in Beek zegt de dikke Bil en trekt zich met haar hele hebben en houwen terug , slaat de andere helft van de poort dicht , kijkt of de pin er goed in steekt, en gaat verder met haar werk. Maar heeft er weinig zin in.  Overal werd er druk over gesproken  Overal  werd er druk over gesproken en, lang bleven de vrouwen bijeen staan kletsen.  

Iedereen vond het eens flink dat de burgemeester  het zich aan trok en zich ermee ging bemoeien. Want had de wolf al niet genoeg uitgespookt. Hij was al bijna overal geweest. Kippen, kuikens, eenden, duiven, kalkoen, kalveren, hanen, konijnen , biggen, jonge varkens, lammetjes, schapen, enzovoort. God weet hoeveel van die arme beesten . Bang is die wolf helemaal niet.  Bij klaar lichte dag haalde hij bij Trina om de hoek een schaap weg terwijl ze dit aan het melken was.  Trina slaakte een kreet en ziet het beest weg rennen met haar schaap , Maar wel een geluk :  Ik had haar juist leeg. !!!  Maar niet alleen dieren, hij stal van alles en nog wat, hij kroop overal in. In de kelder, de keuken, op zolder, op de hooizolder, en roofde van alles en nog wat en veel. Broden , drie – vier tegelijk  nam hij mee, en spek, twee, drie stukken zijspek per keer. 

Het spreekt vanzelf dat het druk was, die middag op de Platsch. Net Sint Lucia. Van alle kanten kwamen ze aan. Van heel Beek waren ze er, van Gebusschelke, Groot en klein Genhout, Oensel, Kelmond, Geverik, Hoogkuil, de oude Baan, uit de Hei , Hollands – Neerbeek, Kwattel, Webrig en Printhagen. 

Allemaal kwamen ze om te overleggen hoe ze de wolf te pakken konden krijgen. De schepen van Genhout en Neerbeek stonden bij de burgemeester op een paar kisten. Erom heen stonden wel honderd mannen. Kling, kling klonk de bel van de bode en alles is muisstil. En  nu spreekt de burgemeester. 

Nu zul je eens wat horen, want zo’n burgemeester vind je in geen tien kerkdorpen, zeg Ties tegen zijn kompels.  De burgemeester rekt zich een , voelt eens aan zijn zakdoek,  of die nog goed zit, hoest eens flink en begint. 

Beste beeker mannen 

Ik, de burgemeester, heb jullie allemaal laten komen en ik zie dat jullie ook gekomen zijn.  Het gaat erom de wolf te vangen.  Kijk dat wilde ik jullie vertellen.  Een belangrijk en niet te vergeten ogenblik is dit voor mij. Verdriet heeft het mij gedaan  , dat zoveel vee geroofd is,zoveel  zijspek en brood. Er moet een oplossing komen.  Wij moeten hem zien te vangen.  Op dit moment weten wij waar hij zit. Hier,onze schepen Peter van de Neerbeekerhof, heeft  hem het laatst gezien bij het lieve Vrouwenbos. Daar moet hij zitten.  Wij hebben het zo bedacht, dat wij met paarden en honden achter hem aan gaan. Iedereen die een paard heeft, komt om drie uur hier op de Platsch bijeen. Neem ook de honden mee. Dan wordt van hier vertrokken over de Binj, de Hoolstraat, De eikgraaf, Binsberg, naar de Groeneweg, en zo naar het Onze Lieve Vrouwenbos.

De andere mannen die niet met paard of hond mee gaan,stellen zich in hun buurt op, met vorken, schoppen, knuppels en stokken.  Zo ook de gehuchten,vooral die van Genhout, Weberig,Neerbeek en kwattel moeten zich stevig wapenen en paraat staan om drie uur.

Als wij dan aan het Lieve Vrouwenbosch staan omsingelen wij hem, jagen de honden het bos in. Deze drijven de wolf op , dan komt hij te voorschijn. Wie hem dan een klap kan verkopen, slaat er op los. Maar niemand gaat op de loop, maar ons allemaal flink weren als het nodig is.  Vooral moeten wij goed letten op de holle wegen.  Dat hij daar niet in kruipt, want dan krijgen wij hem niet zo makkelijk weer.  Ziet hij kans er tussen uit te kruipen aan het Lieve vrouwenbos, dan gaan wij hem achterna met de paarden en honden. Loopt hij dan naar gehuchten, of het dorp binnen dan zijn jullie aan de beurt, die overal opgesteld staan, om hem neer te slaan.  Ik denk dat jullie het allemaal begrepen hebben , wat jullie moeten doen en waarom het gaat. Ga nu allemaal maar naar huis zodat jullie er om twee uur klaar voor zijn.Laat de oude mensen, die niet mee kunnen gaan, en de vrouwen bidden tot Sint Lucia en Sint Martinus dat die twee , als patroonheiligen van Beek ons toch niet in de steek laten en ons uit de ellende helpen.  Doe nu allemaal wat er gezegd is en hierbij is de platschvergadering afgelopen.  Goede dag allemaal. Er ontstond een geweldig lawaai , het was een hoera geroep van jewelste. Allemaal gaan we mee, de wolf moet er aan vandaag.  In een ommezien waren ze op weg naar huis om alles klaar te maken. Van alles werd te voorschijn gehaald, wat ze maar konden vinden.  Bijlen, aksen, hooivorken en graafscheppen en wat hen verder in de handen viel.  Een hoefgeklepper van belang, van alle kanten kwamen ze aangeklepperd , richting de Platsch.   Een na twee uur werd   vertrokken. De burgemeester op een stevige ruin met Peter van de Neerbeekerhof op zijn hengst “ Gloire de Nirbik”  en Tinus van Printhagen op zijn hengst reden voor op. Ze gingen het dorp uit tot aan de Linden en dan de Hoolstraat op. Het was een plezier omn te zien hoe de paarden bij de Steege door het water plonsden, daar waar de beek over  de straat liep. Het deed de burgemeester werkelijk goed toen hij al die mensenn die hij had uitgenodigd klaar te zien staan en allemaal met middelen in de handen om de wolf te slaan.  Overal stonden ze klaar, ook uit de Stegen zelf. Marie Katrien, het oude tantetje wat tot onder aan de kamp geslenterd. Verder gingen ze de Hoolstraat op, langs het Spebek ,de oord , de Eijkgraaf en door het Hommelsdal naar de Groene weg.     

De paarden begonnen al te briesen en de honden te blaffen . Eindelijk kwamen ze dan aan het onze lieve vrouwenbos. Aan het pastoorsbosje splitsten ze zich en in een oogwenk was het onze lieve Vrouwenbos omsingeld. De honden trokken zoekende, met de kop aan de grond, om hem eenpats te geven als hij te voorschijn komt. Op eens een geschreeuw , gebrul van jewelste. “Hier is hij, aan hem op hem en neer met hem” werd wild in het rond geroepen.  Daar staat de wolf, kijkt wild om zich heen en merkt direct wat er aan de hand is. In een reuze vaart gaat hij er vandoor. Rieken, schoppen, knuppels, bijlen vallen op zijn lijf zodat hij een schreeuw moet laten. Hij gaat er vandoor door het pastoorsbosje  in de richting van de bookestok. Allemaal achter hem aan op paarden en met honden over land en weiden. Aan de bookestok staan die van Neerbeek en de smid slaat hem flink. Hij rent terug langs de Kwattel op de Eijkgraaf aan de oord op het Spebik in ,Hommelsdaal in Sinsberg op en zo naar Webrig. Maar hier staan die van Genhout. De smid met de voorhamer voorop. De wolf draait om, loopt door Genhout , richting Gebusschelke, waar hij weer op de koffie komt. Bloedend rent hij verder over Printhagen, kerkeveld , Putbroek, Molenberg, de holle weg naar Kelmond. Daar kan niemand hem een klap verkopen, want over de Kelmonderberg rent hij verder naar Geverik waar hij moe en bijna dood aankomt. Maar nog hebben zij hem niet.Hij gaat de Hoogkuil op , door het dennenbosje door het Zekendaal, richting van de oude baan, waarze ook weer op hun post zijn en hem een paar flinke meppen verkopen.  Maar toch ontsnapt hij weer. Hij loopt Langs de voormolen over de heideperken het Heijveld in. Maar aan het leliehuisje staan die uit de Heij. Hij moet om draaien, over de ijzeren weg in de richting van de aardbodem, waar hij ze flink op de donder krijgt, maar nog hebben ze hem niet te pakken.  Rent weer verder, maar niet meer zo goed. Over de Fattenberg, het Linjtdal in , door de Asselekoul, in de riching van Beek.  Daar staat  een geweldige bende  hem op te wachten bij cafe Rinkens .Daar is hij, schreeuwt Paul van de Baan en gooit een stok op zijn lijf. Au, Au schreeuwen de anderen. Vrouwen,zoals altijd, rennen naar binnen. De wolf rent door op twee en een halve poot. Hij is er. Een hevig gebrul barst los ,, het ziet zwart van de mensen bij Rinkens. Onder gebrul, geschreeuw, en geroep, rennen ze van alle kanten ernaar toe. Weg kan hij niet meer.  Met van alles en nog wat, wordt er naar hem gegooid en de witte van de Baan slaat hem met een stuk balk bewusteloos.  Daar lig hij nu, die wolf, helemaal voor mirakel. De schrik van tien kerkdorpen, van mens en dier. Alles komt bij een. De ruiters zijn ondertussen terug. De burgemeester en de burgemeester zijn er ook, meer dood dan levend. Zonder veel te zeggen bedankt hij de mensen voor alles wat ze gedaan hebben en vooral die van de Baan en verklaart hierbij de driesprong op de Baan waar de wolf is gevallen te heten:  Wolfeinde.