
Deel:1
Pastoraat te Beek
Het pastoraat te Beek was tot de komst der Fransche revolutiemannen ter vergeving van de Duitsche orde. Deze geestelijke ridderorde had, zooals bekend is, een balije of landcommanderij te Biessen, niet ver van Bilsen, waar zij omstreeks 1220 gevestigd werd. In diezelfde eeuw nog bekwam zij in het tegenwoordig Nederlandsch en Belgisch Limburg en in de Rijnstreken vele heerlijkheden en bezittingen. Te Beek verwierf zij, buiten en behalve uitgestrekte landerijen ook het recht van het patronaat of verge-ving der kerk. Dit recht, onafscheidelijk van het bezit der tienden, was met dezen eene aanhorigheid ge-worden van den Vroenhof of Heerenhof (eene me grachten omgeven ruimte, waar vroeger het slot der heeren van Beek stond), toenmaals een laathof van den heer van Valkenburg, onder wiens gebied ‘t dorp Beek gehoorde. Doch zoowel van den Vroenhof als van de tienden en kerkpatronaat waren gedeelten door dien heer in leen uitgegeven aan edellieden, die ze dan soms weer aan andere personen in achterleen of laatroerigheid overdroegen.
Hoe nu het Duitsch ridderhuis van den Biesen ‘t kerkpatronaat verkreeg, leeren ons de oude oorkonden van die landcommanderij, welke thans in het Dusseldorfsch Staatsarchief bewaard worden.
Gerard van Printhagen, die in den Ordensridderstand was getreden gaf omtrent het jaar 124?, in aalmoes aan ‘t Biessenhuis alle zijne bezittingen gelegen te Beek. Onder deze bevond zich – behalve ook nog 18 bunder land die hij te leen had van ridder Godefriedus van Weerst (Wassage), en die Dirk, heer van Val-kenburg, als opperste leenheer, bij oorkonde gegeven in Maart 1246, allodieerde, d.i. vrij eigen goed verklaarde en dus van alle leenverplichting ontsloeg – het vierde deel van de groote en kleine tienden des dorps en van ‘t kerkpatronaat, welk deel hij in leen hield van ridder Tilmannus van Brempt, die, in de schenking toestemmende, het nu mede, volgens de gebruiken van dien tijd, aan de orde schonk.
In 1251 kocht de landcommanderij, van Herman heer van Stein, een zesde deel van de tienden en ‘t kerkpatronaat ; in 1282 van zekeren Hendrik Haen een tweede zesde deel, dat Dirk, heer van Heinsberg van wien het roerig was, van alle leenverhouding ontsloeg ; en in 1283 werd een derde zesde deel beko-men, tevens met andere bezittingen en een betrekkelijk deel van den Vroenhof, van Willem van Schinnen, deken der St. Gereonskerk te Keulen, die ze twee jaren bevorens van Christiaan, heer v. Limbricht, had aangekocht. Eindelijk in 1293 schonken Walram, heer van Valkenburg, en zijne vrouw Philippa het nog overblijvende vierde deel der tienden en patronaat, tevens met den Vroenhof dien zij vrij van den leen-band verklaarden doch onder voorbehoud van hun heerlijke jurisdictie. Deze schenking werd den 15 Juli 1307 herhaald door zijn zoon Reijnald, heer van Montjoie en Valkenbur, en dezes vrouw Maria van Bautershem, en bekrachtigd door den Bisschop van Luik, Theobald van Bar, den 3 augustus 1307, door den Paus Clemens V den 1 maart 1308
Sedert nu dat ‘t patronaat der kerk geheel in handen was van de landcommandeurs, werd altijd een Duitsch ordenspriester met het pastoorsambt bekleed.
Uit de ontvangstboeken der pastorijgoederen van 1430 tot 1626, ten provincialen archieve berustende, is het ons gelukt de namen der pastoors in dat tijdsverloop te ontdekken. Wij laten ze hier volgen ; de cijfertallen die erachter staan geven de jaren op waarin zij voorkomen :
– Daam (Adam) van Wijngaartsbergen 1400, leefde nog in 1424 volgens getuigenis van zijn opvolger
– Art (Arnold) van Reek of Reck, 1430, 1450
– Johan Robusch 1454, stierf op St.Lenartsavond 1460
– Gerris (Gerard) van Mewen, geboortig van Bree 1461, 1482. Hij was een zoon van Hendrik van Mewen, meier te Bree
– Johan Coex van Bilsen
– Nicolaas van der Kannen van Aken
– Peter Stricker van Horn 1530, 1535, 1541
– Johan Seron of Servi 1553
– Petrus van Oensel, ook onder den naam van Peter van der Lammen vermeld 1555, overleden 6 januari 1578
– Laurens of Lens Hoeffnagel
– Corneluis Bodegraaf 1588, 1611 (1604 Cornelius .. Maasgouw ’80 nr. 85 partorale rwgisters Sittard)
– Arnold de Greef van Horn, ook Art van Horne genoemd 1620, 1626 De pastoors echter bedienden niet altijd persoonlijk hun functiën. Ze waren meestal afwezig, hun leven in de eene of andere commanderij slijtende, en zij lieten zich te Beek vervangen doorf een kapellaan met wien zij dan een akkoord over zijn bezoldiging troffen. Zoo vinden wij dat in 1400 Leonardus Winghen als kapellaan van Adam v. Wijngarsberge. de kerk bediende. In 1530 nam de pastoor Peter Stricker tot zijn kapellaan of plaatsvervanger aan Hendrik Penris of Penners voor een salaris van 5 mud rogge en buitendien 7 gld voor huishuur en 7 gld. voor brand. Johan Hertog was kapellaan van Lumens Hoeffnagel en bleef het nog onder Cornelis Bodegraaf f tot 1591. Alstoen of 1 Augustus maakt deze een akkoord met Franciscus Portius of van der Porten tegen 200 gld. bb. en 6 mudden rogge salaris. Portius werd in 1605 vervangen door Anselmus (familienaam is niet vermeld) die nog in 1610 werkzaam was. Het patronaat had een groot inkomen. Vooreerst
1. genoot de Pastoor uit de groote tienden van het kerspel of uit de tiendschuur van den Vroenhof : 25 bossen ongebroken erwten stroo 75 b. tarwestroo, 75 b. gerstestroo en 75 b. haverstroo, daarbuiten nog 6 malder rogge, maat van Maaden,
2. In de groote tienden van Steyn had de pastoor ook zijn gerechtelijken te weten (volgens een ont-vangstregister van 1588) « wanneer die tijt compt dat de thiendwagen te Steyn geit, dat des heeren van Steyn wagen voergeit und light vier gerffen daarop, daernae compt des persons (pastoors) van Steyn wagen und laet drijen greffen op, ende dat in alle gevelderen..
Door die pastoor Steyn hat in ieder gevelt een besonder oort wie dat der Raatzthienden, dat hat hij alleyn. De heer van Stein placht in de 15e, 16e en 17e eeuw die tienden geheel in te schuren en keerde dan aan den pastoors van Beek zijn gedeelte uit. Vòòr 1500 betaalde hij hem daarvan 20 mulder of 120 vat rogge, een malder tarwe, een vetten hamel of in plaats daarvan nog 10 vat rogge, een vet varken, 2 vette ganzen en ander liefenis, alles op de groote en kleine kermis te Beek te leveren, Later, bij overeenkomst van 29 juni 1607 werd de pacht van ‘t tiendgedeelte des pastoors teruggebracht op 16 malder rogge en 200 bossen stroo, half rogge half tarwe en in 1648 wederom iets hooger gesteld, n.l.op malder rogge, 200 bossen roggestroo en 100 haverstroo.
3. Het huis of de heer van Geleen moesten den pastoor betalen als cijns of rente wegens zekere landen, beemden en bosschen, vroeger uit de pastorijgoederen genomen, 11 malder rogge.
4. Insgelijks wegens de « bisschoppije » een cijns van 14½ grijpen (makende in 1588 volgens ‘t ont-vangstboek van dat jaar, 8 gld b.b., de grijp ad 11 st. b.b). De bisschoppij, zoo werd de molen genoemd, die de Orde omtrent 1246 van de weduwe en kinderen des voogds van Beek had verkregen, omdat hij door de Orde in erfgifte was gegeven aan een molenaar, Busschop geheeten., in wiens familiedat erf meer dan een eeuwe verbleef. In 1482 betaalde Heylwig Busschops nog den erfcijns van 21 stuivers b.b. op Allerheiligendag en 21 st. b.b. op Onser Vrouwen Lichtmisse en 6 kapoenen op St. Stevensdag.
De bisschoppij wordt in 1570 aldus beschreven : « Onse moelen dat nu heit dy bisschoppij te samen VII bonre lantz ende 11 bonre baentz ende broeck soe wij dat omtrent Spaubeeck ende St.Jansgeleen in die banck van Beek ende opgheen zijde der Geleners in Schinnender bank gelegen is ». Het schijnt nu dat die molen later in ‘t bezit der heren van Geleen gekomen is en de rente van stuivers en kapoenen vastgesteld geworden op 14½ grijpen
5. De pastoor bezat ook van oudsher een deel der tienden van Printhagen op het Hoogland. Hoeveel gar-ven hij op zijn tiendwagen laadde is ons onbekend ; doch wij vinden dat hem daarvoor, zoo het schijnt als vaste rente, door de andere tiendrechthebbers in 1470 betaald werd als volgt : Item van der vrouwe van Amstenroide van her Claes Hoenen weghen XXX vat rogge en V malder van ghehoupder moeten ende II capuen ende eyn groet pond was van hare thijnde te Printhagen erfflick.
Item Wilhelm van Haeren ende Daem Sweitsceide van horen thyenden te Printhagen ende Groyten hout III mud VI vat rogge ende V malder evene ghehoupder moeten ende II capuen ende eyn groet pond was.
De eerste rente werd in ‘t vervolg steeds betaald door het huis van Geleen. Het betrekkelijk tiendgedeelte van Printhagen, vermoedelijk afkomstig van het huis Spaubeek en aan de familie Hoen gekomen door Cecilia van Borne, vrouw tot Spaubeek en echtgenoote van Herman II van Hoensbroek, werd in de fami-lie Amstenrade-Geleen gebracht door het huwelijk van Maria Hoen, dochter van Nicolaas I, heer van Hoensbroeck, met Johan Huyn van Amstenrade als tweede rente, die betaald werd door het tiendgedeelte, ook genaamd Heyenhoventienden, was in 1607 verpacht voor 200 gld Maastrichter pey, daarentegen in 1614 voor een tijdvak van 6 jaren aangenomen voor 225 gl. 2 scheutelingsvarkens, 2 wagens kolen tot Elslo aan de Maas te halen, een vet lam, 100 bossen half roggestroo half zomerstroo. Het schijnt dat het recht des Pastoors op die Heyenhovenstienden in den loop der 16e eeuw vervreemd is geworden want den 8 December 1588 kocht pastoor Cornelis Bodegraaf die tienden weder terug van de toenmalige eigenaars, de Jonkers Johan en Herman de Saint-Fontaine en Andries Beltjens. Tot dien koop verstrekte de landcom-mandeur van der Biessen, Hendrik van Ruysschenberg, eene som van 228 oude dubbele dukaten, waar-voor de pastorij jaarlijks een rente van 10 dubbel dukaten moest betalen.
6. Aan landerijen had de pastoor vooreerst « ïn sijnen gebruick een bouplaats ghenoempt den Vroenhof daer de thiendtschuur op staet, groot mitten bomgert und weyeren wat mehr als een boender » (ont-vangstboek 1578), dan nog het zoogenoemd Kerkeland groot 1 bunder, nog 2 half bunder gehieten ‘t lang bunder op Vasselekuyle (ontvangstboek 1582 ; in dat van 1578 staat Verucsselencuyl) 2 half bunder ge-noemd der blommendael bij Hobbelraede, 1 half bunder achter Beek, aan die Schuttecleve, een bunder achter Sprewartshof, 2 morgen weide in het dorp, en een boschje groot 2 bunder, geheeten de Bercken-bosch
7. De overige inkomsten des Pastoors waren in het bgin der 17e eeuw : Aan klein korenerfrenten te Beek, Neerbeek, Spaubeek, Klein en Grootgenhout, Kelmond, Geverik, Moorvelt en Opgeleen, een gezamenlijk bedrag van 7 mud 16 vaten 2 kop rogg ; aan haver 1 7/10 vat – aan raapzaad 2 vat 3 kop, dan kapoenen te Beek 10½, in Neerbeek 26½, te Spaubeek 5 ¾, te Grootgenhout 7, te Nuth 9, te Krawinkel 6 inden hof aldaar, toe behoorende aan ‘t stift van O.Lieve Vrouwe te Aken, te samen 64¾ kapoenen.
Aan geldrenten, 11 aldengroten, 13 schellingen, 30 eixen, 30 vleemschen, 67½ brabantsen, 14 boddere-gers, 7 grijpen en 53 penningen ; makende te samen ongeveer 10 gld brab.
8. Van zijn inkomsten moest echter de pastoor de volgende cijnsen betalen, die door de landcommanderij voor hare goederen ten zijnen laste waren gesteld :
Aan den proost van Meersen 15 st. en 18 penn.luts, wegens de landerijen te Beek (gift Gertrudis van Beek in 1246)
Aan den heer van Valkenburg 24 penn. luts en 2 brab. wegens eyn hoefstaet ende landen.
In des Haenenhof 2½ vat rogge 1½ st. en 21 eixen (10½ st.). In 1474, zegt pastoor Mewen, heb ik dit voldaen aan Wilhelm Haenen, voogd des Jonkers Godfried van Vlodrop
Aan de erven van Willem Haenen 22½ brabantsen, 1½ penn. luts. In 1482 behoorde deze cijns aan Goossen van .Halbeeck
Te Daniken in den hof 15 penn luts.
In de kaart of laathof van Bracht 22 brab. 2½ kapoen en 4 vat haver, wegens de goederen te Overspaubeek, die aan de orde gekomen waren van Jonker.Roe van Opsinnich. Daarvoor betaalde de pastoor ook, bij sterfgeval van den laat, een keur van 2 rijnsgulden
Aan de erven van Jan van Woistenraede te Wijk (1472) 10 kapoenen, wegens 5 bunder land te Neerbeek
Aan de Almoesenarij van St.Servaas te Maastricht, 14 penn. Luts, van de goederen te Leuwen
Copie uytter Carten van Bracht, genoempt Leufkens Cart. Item in den eerstemaal gilt pastor tot Beeck, van der Heren Hooet van den Biesen in des bank Beeck, des Jaers twee ende dertigh bb., deerden halffen capuyn, vier vaet eeven, ten aafflijft eenen wijlkeur, dit goeden die heeren van de hoeftland tot Spaubeek, hiervan is laet den pastor van Beek heer petes van Oensel op heden 26 febr. 1597 verkoopt Jan van deWijer als eigenaar de voorscr. Kaart aan de heeren van den Biessen voor 45 gld. bb.
1. G. van Printhagen was van 1262-1261 commandeur in ht huis Bernisheim (St.Tront) onderhoorig aan de bally Biesen.
2. Uit dezelfde oorkonde van Maart 1246 zien wij nog dat Gertrudis, weduwe van Willem voogd van Beek en hare zoon renfriden Willem aan de Duitsche Orde al hunne goederen schonken, die zij hielden van de ridder Godfried van Rode (Wijnantsrade) Herman van Limborg (Limbricht) en Alexander van Schens (Schinnen) met toestemming van den opper leenheer Dirk van Valkenburg, die ze allodierde benevens nog 3½mansi of hoeven lands, die roerend waren van de St.Remigiuskerk of prootdij van Meerssen. Onder de voorschr. Geallodieerde goderen van Gertrudid en hare zonen was een molen, gelegen op de Geleen, wier schenking de heer van Valkenburg alleen goedkeurde onder vrijmaking van den molendwang, d.w.z. dat de later of onderhorige mannen niet meer zouden gedwongen zijn hunne vruchten aldaa te laten malen, doch dit konden doen voor ‘t vervolg waar het hun beliefde.
3. Voor dien tijd vinden wij in de 13e eeuw als pastoor : Wetzelo die in 1234 een charter van 1252 nog verschijnt onder de naam Wesslinus Frederik van Limbour (Limbricht) in 1261. en Johannes in 1278 3. Jos Habets : Geschied : bisdom Roermond bldz. 379
4. Kroniek der landen van Overmaas, uitgegeven door J.Habets (bldz. 18)
Uittreksels uit kerkelijke registers
G.J. Luzac De landen van Overmaze 1396-1648
1396 Johanna van Brabant, wed. Van Wenceclaus van Luxenburgstaat Limburg … Valkenburg af aan
Philips der Sloub.van Bourgondië (+1404). Johanna behield den titel (+1405 Margaretha v. Vlaanderen echtgenoot van Philips
1405 Antonis hun tweede zoon volgt op als hertog van Brabant en van de landen van Overmaze. Hoewel niet rechtsstreeks onderhorig aan Brabant, deelden ze toch in de vriselingen van Brabant
1415 Antonis sneuvelt bij Azincourt
Jan IV (Jan v. Beieren) minderjarig 1429 meerderjarig, overleed kinderloos. Zijn broer Philips stierf in 1430 en kwamen ze aan Bourgondië
1467 Ph. De Goede + 1477 Karel de Stoute + 1482 Maria van Oostenrijk (Maximiliaan als regent voor Philips de Schoone)
1526 Een officiële telling geeft : het dorp Beek 54 huizen, Neerbeek 39, Geverick 29, Kelmond 13, Oensel 11, Grootgenhout 22, Kleingenhout 10 (Maasgouw I 1879)
1553 Hat Paul Winter gebuertig von Beek bei Sittard Lieseltet zum erstenmal die Ledre des Dr. Calvin oder die Reformation hervorgebracht (Maasg. 1897 pg.83)
1568 schermutselingen in ‘t Zuiden – Dalheim Deze landen waren voor de Prins – Wittem – de prins langs de Maas
1569 Rescriptie pro anno 1569 parochialis ecclesiae
Rector altoris crucis est dominus Nicolaus Hermans in Beeck residens, cumuna missa hebdomale ; vales tres medio’s speltae, deservitus per eundem Hermans (Publ.29 bl.407)
1572 Oliverius van Houthem, edelman D.O., was beneficiant van het St.Nicolaas altaar te Beek, hetwelkin zijnen naam door den kapelaan Frans Perlsius bediend werd. Op voordracht van Bisschop en kapittel werd hij 14 sept. 1601 als Domheer en scholaster van Roermond aangenomen +1626 (kerkarchief 1860 bldz.92)
1678 de katholieke geestelijken mochten van toenaf , hoewel niet wettelijk, dan toch feitelijk in het land blijven. Zij genoten wel niet meer het inkomen hunner pastorijen en beneficiën, maar moesten van aalmoezen leven en deelden op vele plaatsen het gebruik hunner kerken met de protestanten. Hoe ‘t er toen met de prot. Propagande uitzag blijke uit twee kerkvisitaties tussen 1691 en 1695
1767 Bisschop De Robians.. visitatiereis door het land van Valkenburg.. 28ste Aug. In Spaubeek visitabit confirmabit etians proles parocharum de Beek et Schimmert prandebit et pernoctabit ibidem (kerkarchief 1861 bldz.44 en 46)
Hoe ‘t er toen met de prot. Propagande uitzag blijke uit deze twee kerkvisitaties over de leer over de ijver des bedienaars
1. over de leer
2. over de ijver des bedienaars
3. ‘s Zondags 2 x preken en catechiseren
4. sacraments gebruik, ook in combinatie plaatsen volgens de leer der gereformeerde kerk
7. Tot Maastricht, Vaels en Beeck effectieve kerckenraden gevondem, en geven de leraers van hare onderlinge diaconien reciproce een loffelijcke getuigenis
9. De schoolmeesters in plattenlande, Valkenberch Beeck houden het gehele jaar door school maar de overige alleen ‘s winters
Tot Beeck waeren bij de 100 kinderen geinstitueerd. Vrde klachten over schilderijen,beelden etc. in de kerken
Over schout en schepenen, waarvan enkele noch Roomsch waren. In Beek niet vermeld, dus waarschijnlijk een geheel prot. Bestuur
11 Klacht over het drinken op zondagen.
Martinusparochie
Eertijds ook gewijd aan de H.Drievuldigheid
816: Lod. de Vrome bepaalde dat bij iedere kerk een woning met een stuk grond behoorde te staan. Het erf van de pastorie moest 12 morgen groot zijn of ten minste zoo uitgestrekt dat het jaar¬lijks door een koppel os-sen kon beploegd worden. Daarbij moest ieder huis-ge¬zin aan den herder behalve de paascgeieren en het kerstbrood jaarlijks een halve reaal betalen. De pastorie behoorde te be¬staan uit keuken, kelder, zolder en 2 kamers. De geestelijke moest zijn bestaan vinden in:
1. de tienden
2. de offers der kerk bij kerkelijke diensten
3. de opbrengst van de tuinen, gronden en gebouwen der mansus
4. vrijheid van alle heerendienst en zg. corweijde. De tiende bestond reeds ten tijde van Remigius bis-schop van Maastricht (507-515); Pe¬pijn de Korte spreekt er van in 764; Karel de Grote maakt ze ver¬plichtend voor heel zijn rijk, ten voordeele der kerken. De opbrengst diende tot onderhoud der parochie-kerk; gees¬telijken en armen
1247-1257 De Landcommanderij van de Teutonische ridders der Duitse Orde te Aldenbiesen, bij het huidige Bilsen in Belgisch Limburg. treedt door schenking en aankoop in ’t bezit van rijke tienden en patro-naatsrechten te Beek en behielden dit tot eind 18e eeuw. Paus Innocentius IV geef¬t de commandeur in 1251 toestemming deze door leken te laten innen. Hoe die Orde in het bezit ervan kwam blijkt uit een zich nu te Dusseldorf in het archief bewaarde oorkonde: Gerard van Printhagen, die die in de ridderstand van die orde was getreden, schonk in het jaar 124. als aalmoes aan ’t Biessenhuis alle zijne bezittingen te Beek. Daaronder bevond zich 18 bunder land, die hij te leen had van ridder Godefridus van Weerd en waarmee Dirk, heer van Valkenburg als opperste leenheer bij oorkonde het vierde deel van de grote en kleine tienden en ‘t kerkpatronaat ermee instemde. In 1251 kocht die landcommanderij van Herman heer van Stein nog een zesde deel van de tienden en ’t patronaat; in 1282 nog een twee/zesde deel en in 1283 het drie/zesde deel, samen met andere bezittingen en een betrekkelijk deel van de Vroenhof van Willem van Schinnen, die deken van de St.Geronkerk te Keulen was. Ten slotte was het Walram, heer van Val-kenburg, en diens vrouw Philippa, die het resterende vierde deel van de tienden en het patronaatsrecht schonken
23 mei 1257 keurde (paus) Alexander IV de verkoop goed van Herman van Steijn aan de landkomman-derij onder Biesen van een deel van het patronaatsrecht en tienden te Beek.
1252: De tienden en het vergevingsrecht der pastorie te Beek gaan van de proost van Meerssen over aan de Duitsche Orde de Alden-Bies¬sen
1400: Leonardus Winghen, Kaplaan bediende de kerk in plaats van pas¬toor Adam van Wijngarsberge, die een
finan¬ciele re¬ge¬ling met hem getrof¬fen had en zelf zijn leven sleet in een of andere comman¬derij. Inde
onderbode die moesten luyden. Inde het werd begraven te Dyon in Borgonyen, inde due waert syn soen Karle hertoch van Brabant”.
1448: 25 april wordt een begin gemaakt met de opbouw van de kerktoren.
1460: Het kerktorenuurwerk “wederoem gemackt inde te samen gevocht van ynen vrouwen broeder van ken, eyn carmelyt”.
1462: “Inden jaer (14)L¬XII due waert die kyrke ertwerff onder gepa¬veyt, inde myt steyne muyrt; inde der erste steyn daer¬aff waert er¬st¬wer¬ff gelacht op Syn¬te Gertruyde aven¬t, inden Mert (17 Mrt). Item opten selven tyt waert doup aff¬gebroken inde gesatt daer sy nu steyt in die kyrck inde also getymmert mytter tralie. Inde der koer waert due auch also besloten mytten doeren off tralien”. in de kerk kwamen twee grote zerkstenen “eynen op die pas¬toers in den choer voer den hoeghen alter, der andre op dat Herscap van her Johans Gelen in die kyrck, onder dat cruytschip voer den pre-dichstoel”.
1466: Naar aanleiding van het overlijden van Philips van Bourgondie: “Inde Beick waert hee (luiden van de klokken) begangen des sond¬achs nae synte Mertens dach translacio, omtrent onse Vrouwe dach Vy-sita-ci¬o, inde men verluyde hoem dry daghen lanck achter eyn, inde alle daghe dry poe¬sen, inde eyne poese durde eyn geslagen uyr lanck”. De eerste periode was ’s morgens van 6 tot 7 uur, de tweede van 10 tot 11 uur en de laatste van 4 tot 5 uur, “nae noen”. “Inde men sanck hoem eyn schoen zelmysse inde eyn vigilie myt IX leyssen, inde der kyrcken kertschen die branden vuer syn zeel. Inde men en gaff nyemant yet, pa-pe noch offerman, noch de luyden die voer syn zeel luyden, men en hadde hoen nyet ein quart kanke te dryncken gege¬ven.
1469: St.Remigiusdag: Eerste H.Mis van Peter Treckpoel
Grafkelder in de kerk van de Fam.¬van Oensel waar¬van P¬e¬t¬rus van 1554-1578 Priester van de Duitse Orde pastoor te Beek was. De grafsteen werd als drempel teruggevonden in het portaal bij O.L.V. van Bijstand.
1530: pastoor Peter Stricker, die als kaplaan Hendrik Penris/Penners aannam voor 5 mud rogge, 7 gulden voor de huishuur en 7 gulden voor brandstof. Zo was Johan Hertog kaplaan voor Laurens Hoeffnagel tot 1591.
1559: Beek overgegaan naar Bisdom Roermond
1579: Arnold Huyn begraven in de kerk. Ze is gelegen 1/2 m. beneden de vloer, gemeten circa 22 m. vanaf den 2den dikke pilkaar (plaats van den binnenmuur van den verdwenen to¬ren),
1591: 1 aug. maakt pastoor Cornelis Bodegraaff een akkoord met Franciscus Portius of van der Porten tegen 200 gld. bb. en 6 mud rogge om hem als kaplaan te vervangen.
1605: Past.Portius wordt vervangen door Anselmus, die zo in 1610 nog werkzaam was.
1637/1638: de pastoor Morberus D.O. uit zijne parochie voortvluchtig. De inwoners moesten ondertusschen
hunne kinderen naar het rijksdorp Elslo ten doop brengen. 1400: Leonardus Winghen, Kaplaan bediende de kerk in plaats van pas¬toor
1642: monstrans aan kerk Beek geschonken door Godfried Godart Huyn waarop in hoofdletters het volgende randschrift is aangebracht: God: Comes de Huyn Baro de Geleen Com: Prov. Bal. innce (i) Gen. Marechalcus Campi Sac. Caes. Ma. anno 1642 (Maasg. 1884 no. 215 bldz.948)
1650: 13/4 het eerste gereformeerd kind wordt in de kerk gedoopt, nadat de militaire macht een predikant de kerk invoerde onderwijl de katho¬lie¬ken er een processie hielden. .
1654: 12 april het eerste gereformeerd kind gedoopt
1659/1672: pastoor Edmond Henkelius voortvlugtig, terwijl de nieuw aange¬stelde predikant naar hartelust handelde te midden eener katholieke bevolking en het huis van de pastoor bewoonde, preekt in een ledig kerk¬gebouw voor een handvol protestantse ambtenaren. Intussen stroom¬den de Beekenaren op Zon- en feestdagen naar het naburige Hoebelrade, een ge¬hucht van het Spaans dorp Spaubeek, alwaar hun trouwe herder in een schuurkerk de diensten verrigte en op de hollandsche grensen de vervoer¬bare sieken be-diende.
1660: Visitatie door bisschop d’Allamont van Roermond ondanks het ver¬bod van de Katholieke godsdienst in het gebied der Staten Gene¬raal, die dan tot zijn leedwesen moet opmerken: “hoe seer den goddeljke dienst in veele plaatsen is vervallen ende den ijver der Catholijcken ver¬flaut”. Als duidelijk wordt dat bij het sluiten van het Partage Trac¬taat Beek in de Staatse Partage terecht zal komen, worden pogingen tot ster-kere protestantisering in het werk gesteld O.A. het zuiveren van de kerk. De heiligen-beelden moeten verdwijnen, daar deze vaak tot afgoderij hebben geleid. Ook moet alles verdwijnen wat de aandacht van het Woord kan afleiden: versieringen, doeken, krui¬sen, orgels. 14/6 wordt bericht: “in Beek staan de Paapsche ornamenten als in dándere (gemeenten): de publycke pastorie besett de paap – is geen school-huys; doch also de predicant oock een huys heeft, soude de pastorie tot een school connen werden ge-approprieert, de Roomsgesinde aldaar souden tot Spaubeeck (Oude Kerk) connen te kercke gaan, synde een kleyn 1/n uyr van daar gelegen”
1669: 1 okt. In Beek zelf wonen in dit jaar 3 Protestante gezinnen. Uit de kerk zijn veel dingen verdwenen en geplaatst in de schuur van de pastoor te Hobbelrade, die zij als kerk gebruiken.
1671: de grote klok van de kerk hergoten
1673: Na de val van Maastricht, door inname door Lod XIV hoogst per¬soon¬lijk, ontnemen de katholieken meteen de kerk aan de gerefor¬meerden omdat deze kerk niet “van alle tyden zyn eygen is geweest ofte door d’onse opgebouwt”. Ds. de Gier verliest zijn tracte¬ment, neemt ont¬slag en vertrekt naar Ginneken op 22 aug.Visitatie
1747 Tijdens het simultaneum, het gezamenlijk met de Hervormden gebruiken van de kerk, verscheen 25 Nov. voor de notaris te Maastricht de Eerw.Heer Sebastianus Kerckhofs, Capellaan tot Beeck Lande van Overmaese d’hr Franciscus Baenens, Mathijs Kerckhofs Borgemeester der Bancke Beeck en Gielielmus Kerckhofs, roomse custer aldaar, de welcke Comparanten ter requisitie van den Eerw. Heer Hubertus De Haes Rooms Pastoor tot meergemelt Beeck zonder eenige inductie of persmasie maer enckelijck in faveur der justitie en waerheijt hebben verclaart en verclaaren mits desen saemenderhandt, dat van overlange jaeren herwarts, een vastgebruijck is geweest binnen voors. Bancke Beeck dat de Roomsche Catholijcken op sondaeghen de kercke aldaar tot het doen van hunnen Dienst gebruijckt hebben, en gebruijcken tot negen uren s’morgens en dat de selve van dese ure tot elf uren de kercke evacueren, ten dienste van die der gereformeerde Religie, ten eijnde, om andermael de kercke te laeten tot gerief van de Roomsche. Dat desen niet tegenstaende de Comparanten verklaren wel te weten en hun wel kennelijckte sijn, als frequen-terende alle, de voors. kercke dat op den tijdt van omtrent vier jaeren, meer dan vijftigh, sestigh, en ver-dere reijsen gebeurt is, dat den Eerw. Heere N.Messin, Predikant der gereformeerde gemeente aldaer, de kercke heeft blijven occuperen eenen geruimen tijdt boven elf uren , somtijds tot half twaelf, somtijdts tot twaelf en selfs eene reijse tot halver eene ure, oorsaecke waeromme dat de Roomsche inwoonderen en verre afgelegene peroonen gedwongen sijn geweest voor de kercke te blijven waghten, en naer hunnen Dienst buijten tijds gehoort te hebben op eene buijten gewoonelijcke ure, naer huijs te keeren soo om haere beesten te besorgen als tot verdere groote incommoditeijt van haere menagie. Dat wijders waar en waerachtigh is dat de Horologie staende in den thooren van gemelte kercke zedert eenen geruijmen tijdt niet wel gegaan en heeft, en oock niet wel gedirigeert is geworden ter oorsaecke, dat den voorleser van voorsr.plaetse, den welcken voor het optrecken, en het in achtnemen der melte Horologie door de ge-meentenaeren gepensioneert is, jaarlijcx ad thien Pattacons, in plaatse van sijn devoir selfs hier ontrent te doen ordinairlijck emploijeert een jong meijsje genaamt Maria Cathrina Cremers daaraf weijnige of geene kennisse hebbende waar uijt dar resulteert dat gemelte ureklocke somtijts meerderen tijdt haersubitelijck verloopt; dat bovendien den eersten heer comparant particulierlijck verclaert geschiet te zijn op sondagh laestleden, dat hij s’daeghs te vooren sijne sack horologie, volgens den sonwijser gestelt hebbende, s’morgens ontrent de seven uren uijt sijn huijs van de kercke afgelegen ontrent de drie hondert passen om de vroegmisse te celebreren, gegaen is geweest, maer dat hij tusschen wegh zijnde met surprise gehoort heeft, dat voor d’eerste reijse geluijt wierd, soo als gemeenelijck gebeurt ten aght uren s’morgens voor den gereformeerden Godtsdienst, en dat hij daeromme sijne sack horologie naesiende, bevonden heeft nogh niet half aght ure te weesen, verclaerende den laesten of vierden comparant in desen ontrent dit laeste geval, dat hij ten selven daege, naersiende de ure op voorsr. thooren, volgens den selven om seven uren de klocke geluijt heeft tot het laeste teecken voor de vroeghmisse, en dat hij ter kercke uijtgaende, ontmoet heeft het voorsr. jonck meijsje die geene den thooren opgelopen was geweest en alsoo op den kerckhoff komende immediaet heeft hooren slaen aght uren, in der vuegen dat anders niet te presumeren en is, dan dat dit meijsje de horlogerie moet geavanceert hebben gehadt, en oversulcx dat de vroeghmisse geeijndight zijnde, het op de sack horologie van den eerten comparant niet meer en was als aght uren en op de kercke horologie weijnigh voor negen uren, wanneer sij op den kerckhof in gereetheijdt hebben …
1758 J.G.Soutzen O.F.P. pastoor en persona. Zijn zegel stelt voor: drie balken van keel; boven het schild een engelenkop met uitgespreide vleuge¬len
1760 kerkvisitatie door bisschop Antonius de Robiano, die ook de kinderen van Beek en Geul vormde, die toen geen vormdoek om het hoofd behoef¬den te dragen
1761: betaald aan Pieter Kerckhoffs voor een nieuwe zoldering op het afbehang der kerk 112 gld. 10 st.; voor
reparatie aan het houtwerk van de nabuurklocke en het huisje van de horlogerie en andere dingen 28 gld. 2 st. 2 ct.
1772: betaald aan Jacob Dours voor het maken van een mantelhokje in de kerk tot dienst van Diaconie enz. 1 gld. 17 st.
1773: betaald aan den Gasette van Gulpen voor viermaal in de gasette te hebben gepubliceerd het aanbesteden
1776: betaald aan den aannemer Bosch wegens het repareeren van den toren 1625 gld.
1778: Jch. Jos.Kerckhoffs, priester der Duitsche Orde, pastoor
1779: rekening voor het hergieten van klokken 115 gld. 15 st.
” ” ” ophangen van de kleine klok 15 gld.
” ” ” vervoer 6 gld. 2 st.
1782: Betaald voor het opmaken der ingevallen graven binnen de kerk 16 gld. 5 st.
1787: Bij de benoeming van de schoolmeester, koster, voorlezer en orga¬nist in 1787 worden pogingen in het werk gesteld voor hem een nieuwe wo¬ning en schoolhuis te verkrijgen, dat in 1790 nog niet gelukt is en waarover verder ook niets meer vernomen wordt. Aan¬genomen wordt dat hij tot 1796 in de oude pastorie aan de dorps¬kerk scho¬ol is blijven houden.
Het pastoraat was tot de komst der fransche revolutuemannen ter ver¬geving van de Duitsche orde. Deze geestelijke ridderorde had, zoo als bekend is, een ballije of land-commanderij te Biessen, niet ver van Bilsen, waar zij omstreeks 1220 gevestigd werd. In diezelfde eeuw nog bekwam zij in het tegenwoordig Nederlandsch en Belgisch Lim-burg en in de Rijnstreken vele heerlijkheden en bezittingen. Hoe nu ’t Duitsche ridderhuis van de Biessen ’t kerkpatronaat verkreeg, leeren ons de oude oorkonden van die landcommanderij, welke thans in ’t Dussel¬dorfsch Staatsarchief bewaard worden. Gerard van Printhagen, die in den Ordensridderstand was getreden, gaf omtrent het jaar 1247 in almoes aan ’t Biessenhuis alle zijne bezittingen gelegen te Beek.
Sedert nu dat ’t patronaat der kerk geheel in handen was van de land¬commandeurs, werd altijd een duits ordenspriester pastoor
1791: Pastoor Kerckhoffs vraagt een deur uitkomende aan de sacristie op het kerkhoff (geweigerd). De Kerke-raad vraagt 25 voor het orgel
1794: Na de verovering van Beek en omgeving door de Fransen ziet het er naar uit dat het simultaneum opge-heven en de dorpskerk uitsluitend aan de Roomsen zal worden toegewezen.
1796: 3 maart obiit A.R.D. Joaanes Kerckhoffs, pastoor
1797: De dorpskerk zou in dit jaar of het hiernavolgende geheel gesloten zijn geweest tot 1802
1801: Door de nieuwe franse staatsregeling wordt bepaald, wat het gebruik van de kerk betreft, dat de oude toestand zal worden gehandhaafd. Ze worden, of eerst in 1802, heropend voor gezamenlijk gebruik door Rooms en Protestant. Het simultaneum duurt dus voort.
1803: Napoleon Bonaparte komt aan de macht en herstelt de godsdienstvrij¬heid. De kerken worden weer ge-opend.
1805: De Protestanten Gemeenten in de departementen van Nedermaas en Our¬the worden samengebracht in één Consistorie Kerk van Maastricht, die 1816 weer werd opgeheven.
1806: In de jaren 1806-1807 hevige strijd tussen de pastoor van Schimmert en het kerkbestuur van Beek over o.a. de families Banens en Corten van de Grote Hof die zelf liever bij Beek wilden horen.
1813: De vereniging van de Zuidelijke Nederlanden en de Noordelijke Nederderlanden onder vorst, later Koning Willem, brengt geen verande¬ring in het simultaneum.
1815: na 4 jaar wordt er weer een predikant beroepen.
kleine klok gegoten door Clement Dronot met gietersstempel
1820: de laatste protestantse dominé, genaamd de Cock, verliet Geul voorgoed en trok met 4 protestanten naar Beek
1826: Boven de sacristie van de Martinuskerk de volgende tekst aange¬b¬r¬a¬c¬ht: CVra B¬e¬e¬C¬a¬norUM DonIs eX-trVCta (1826) klok: 12 x 14 mm. saCra soLennIa gaUDIa sIgnIfICabo MortUos UtIque fLebo aUDI-ent beCanIsUM In CIrCUIUt pagI = de heilige vreugdevolle plechtigheden zal ik aankondigen. De dooden zal ik stellig beweenen. In den omtrek van (hun) dorp sullen de bewoners van Beek (mijn) klank verne-men.
1826: grote klok hergoten. Ze woog voor het hergieten 880 kilo, hergoten zijnde 939½. Zij heeft gekost voor het gieten ƒ 330.- en voor iedere kilo zwaarder ƒ 2,20. De 939½ kilo zwaarder tegen ƒ …. Maakt 2068.-
1830: Beek sluit zich aan bij de Belgische opstand. Het gevreesde bel¬gische vrijwilli-gerskorps trekt binnen en zweept fanatieke roomse ele¬men¬ten op om het simultaneum met geweld tot een eind te bren¬gen. Vanaf Kerstmis wordt het aan Protestanten onmo-gelijk gemaakt van de kerk ge¬bruik te maken. Uit nood hou-den zij hun kerkdien¬sten voortaan de pasto¬rie.
Door de Belgische opstand zijn Classis en Provinciaal Kerkbestuur verloren gegaan en richten de Pro-testante Gemeenten een nieuw Provin¬ciaal Kerkbestuur van Limburg op.
18 maart verzoekt Ds. J.H.Cox bij brief aan burgemeester Corten er¬voor te zorgen dat de Hervormde kerkdienst, die men a.s. zondag (pal¬zondag) weer in de dorpskerk wil gaan houden, niet gestoord zal wor¬den. Op 26 maart verbiedt het Gemeentebestuur van Beek het gebruik van de kerk door de Hervormden. Deze resolutie is zeer grievend en gegrond op gezochte en onjuiste argymenten. Ondanks een protestbrief blijft de burge-meester onverzettelijk. Het gevolg is een request aan de belgische regering en een verzoek om billijke schadevergoeding teneinde door de bouw van een eigen kerk het simultaneum op te hef¬fen.
1833: 10 jan. wordt, nadat ook de dan weer opgerichte Classis eveneens heeft geprotesteerd, geantwoord op het request uit 1831 voor steun bij de bouw van eigen Protestantse kerk. Het gemeentebestuur laat men blijken dat hun daad om de protestanten uit de kerk te weren onwet¬tig was en geeft hen in overweging de bestaande “Vexatie” af te ko¬pen. Hierop wordt 1000 franken geboden, hetgeen te weinig wordt ge¬acht.
1836: de tweede klok hergoten; ze weegde voor het hergieten 704 kilo, hergoten zijnde 823, heeft gekost voor het hergieten 60 fr. Per 100 kilo en 4 fr. Per kilo materie bij gedaan
De kleine klok zoude wegen 325 kilo. De klokken wegen te samen 2087½ ad 4 fr. De kilo fr. 8350.
De drie klokken zijn in de brandassurantie geschat 8000 fr.
1839: Roersch J.B. pastoor van 1839-1848 1841: 9 dec. te Luik overleden de huisvrouw van G.J.H. Stas: A.M.A. C¬a¬p¬i¬t¬a¬ine in de o¬u¬d¬e¬r¬dom van 34 jaren
en b¬e¬g¬r¬a¬ven op het k¬e¬r¬k¬hof rondom de Martinuskerk.
1845: 25 aug. volgens brief aan de gouverneur is de oogst van wintergra¬-nen als haver, gerst, rogge en tarwe mislukt, alsook die van aardap¬pelen. Ook div. rekeningen en anderen aantekeningen o.a. de kosten van een begrafenis die toen .42,55 bedroegen.Eind okt. wordt door veldwachter Mobers en kantonnier Wij-nen op een k¬r¬u¬i¬w¬a¬gen ten huize van G.Hennekens archivaris der gemeente afgele¬verd, benevens alle stukken welk onder zijn administratie stonden, waarvan in tegenwoordigheid van notaris Russel een inventarisati is gemaakt. Hieron¬der bevonden zich: A Burgerlijke Stand B militaire stukken C boekwer-ken D diverse stuk¬ken, akten enz.
1846: 13/4 Uit een vergadering der Fabrieksraad blijkt dat er ontevreden¬heid heerst onder de parochianen
omdat de Hoogstwelgeboren Baron de Rosen met zijne familie hun private stoelen in de sacristie hebben geplaatst en de bank in de kerk meestendeels door hun dienstboden wordt gebruikt terwijl verscheidene oude aanzienlijk inwoonders op de stenen moeten knie¬len. Deze ontevredenheid gegrond bevindend en over¬wegend dat de sacristie benodigd is voor de uitoefening der gods-dien¬st en niet bestemd is voor prive zitplaatsen. Eenstemmig werd toen besloten de Baron te verzoeken de stoelen uit de sacristie te verwij¬de-ren.
1870: Lienaerts A.E. kapelaan
1878: Peters M.H. benoemd tot kapelaan te Beek
1888: verbouwd in neoromaanse trant naar ontwerp van L.von Fisenne, voortgebouwd in 1893 en voltooid in 1910 door Jos. Th. J.Cuypers en Jan Stuyt. Twee aqurellen 32 x 38, door J.Mengelberg uit 1848, in be- zit van de familie Garé te Beek, tonen de vorige kerk vanuit het zuid-¬westen. In het archief van Monu-mentenzorg bevindt zich een opmeting, 1888 van de zuidkant. Inventaris: twee driecellige biechtstoe¬len, XIXa, met ionische zuilen en in medaillons voorstellingen van de H.H. Petrus en Magdalena. Doopvont met eenvoudige harsstenen kuip uit 1632, op neogotische voet met koperen deksel met moderne rand. In en voor de kerk gelegen grafstenen xixa, familie Stas, de Rosen, Henne¬kens. Onder de vloer nog ver-schillende zerken o.a. van Willem Oensel + MDCI en van Arnold Huyn van Amstenrade +1579. Voor het perceel Molen¬straat 6 lag de grafzerk van Arnoldus de Greef + 19-11-1633. Meer dan levensgroot houten corpus XVI, op modern kruis. Kruis XIXA, houten corpus hoog 75. Madonna met Kind op maansikkel, hout, om¬streeks 1500, hoog 110; houten beeld XIXA hoog 125, van St. Maar¬ten te paard met bede¬laar. Serie van zeven schilde¬rijen, XVIIId, doek 190 x 130, met voorstellingen die betrekking hebben op de Sacramenten; De Doop van Christus met op de achtergrond de H.Christoffel, rechts onder gemerkt D.A. Schmitz 17..; het Vormsel, in neoclassicistische kerkruimte; het Laatste Avondmaal, beschadigd; Chris-tus met Magdalena; het H.Oliesel; Petrus ontvangt de Sleutels; het Huwelijk van Maria en Jozef. Verder de Stigmatisatie van de H. Theresia, XVII..; doek 120 x 150; de Annunciatie, XVII.., doek 120 x 150; de Cijnspenning, XVIIId naar de 17e eeuws origineel, doek 150 x 120. Al deze schilderijen zijn voorzien van effen zwarte lijsten. Zillveren stralenmonstrans in Lodewijk XV-stijl, hoog 87; de gegolfde voet prijkt met vier schelpcartouches, in een waarvan is gegraveerd I/D/A/Gosens? D.D.1775; de nodus heeft vier rocaillepaneeltjes terwijl de stralenbundel omgeven is door zeven engelen in wolken. Verguld zil-veren monstrans, oorspronkelijk met cilinder, hoog 50; versiering met engelenkopjes en cherubijnen; aan weerskanten van de nieuwe lunua twee kandelaberachrige zuilen met zijdelingse arabesken; de over¬hui-ving draagt op twee kleine zuiltjes met zijdelingse arabes¬ken een koepeltje, bekroond door een kruis; onder het koepeltje een madonna¬beeld¬je in stra¬len; onder het bene-denvlak van het exposi¬torium GOD: CO¬MES*DE*HUYN*BA¬RO*DE*GLEEN*CO¬M:*P¬ROV*BAL: IVNGE:GEN:MARE¬CHAL*CAMPI¬*SAG*CAES*MA(I)*ANNO 1642; aan de bo-venzijde van het beneden¬vlak alliantiewapen Huyn x Printhagen; onder de voet de mer-ken Maas¬tricht, GS,Z. Gedreven zilveren ciborie, omstreeks 1700, ge-res¬taureerd; met deksel hoog 48; op de ronde voet putti met de Passie-emblemen, de stam versierd met acanthus, de cuppa met voorstellin¬gen van O.L.Vrouw van Zweven Smarten, de H.H. Franciscus en An-tonius in ovale omkransin¬gen; gemerkt: VE. Eenvoudige zilveren kelk, hoog 26, met op de ge¬torste voet VVILheLMI hennekens et theresia CorbeaV LIbe¬raLI-tate Dabar (1820). Zilve¬ren beslag in Lodewijk XV-stijl voor twee missa¬len. Zilveren stafbekro¬ning, XIXa, hoog 30, de H.Jozef voorstel¬lend. Koperen vaandelkruis, XVIII, hoog 30. Twee geprofileerde kope¬ren kandelaars, XVI, hoog resp.40 en 35. Een dergelijk paar, XVII, hoog 25. Drie koperen drievoetkande¬laars, XVIIB, hoog 35-55. Wit driestel met bonte bloemen, XVIIIC. Rood driestel met witte bloemen; paal en kruis met bonte bloemen, omstreeks 1775. Koorkap van wit damast met vaasmotief van brocaat, XVIIId. Gouden moiré koorkap met brocaat, XVIII. Neoclassicistische eiken archiefkast XIXa. Fraan gesneden collectebakje in Lodewijk XV-stijl met geschilderde Agnus Dei en de woorden Gott Lohne. Houten Lodewijk XVI-kandelaar, hoog 115.
1934: Bij Bisschoppelijk Besluit wordt Beeker Oensel ingedeeld bij de Parochie Schimmert-Ulestraten, waar-mee een einde komt aan een indeling, die nog stamde uit voor 1661.
1943: 12 januari werden de klokken uit den toren genomen – kleine klok met opschrift: F.T. Corten; Fredericus Corten fils; J.P. Kerckhoffs fils de Jean Poumains en M.B. Schoen-maekers; M.E. Corten; Sophia Claessens Maeraines. L’an 1815 en … Clement Drouot J.B. Nicolas Gaulard
– middelgrote klok met opschrift: Anno 1920 A.Voncken Parochus; P. Janssen Consul, A.Lennaerts, E. van Eys vicarii, F. Lemmens Patrinus, Henrica Janssen-Lennards Matria; Ex fa-brica B.Eijsbouts in Asten
– grote klok: 1ste regel: Gerardus Goffin Pastor, Joannes Raven vica-rius, Michael Kerkhofst sacerdos as-sistens, Fran-ciscus Theodorus Corten Judea Pacis et. 2de regel: praetor administratores Joannes Wilhel-mus Martens praeses, Joannes Kerkhofst , Theodorarius Fredericus Corten secretaris. 3de regel: saCra soLennIa gaUDIa sIgnIfICabo MortUs UtIqUe fLebo (1826); aUDIent beCanI sonUM In CIrCUIU pagI (1826); Patrini Joannes Franciscus Lebens, Maritus M.F. Corten et Petrus Franciscus Corten Matrini Maria Agnes Piels uxor S.Smeysters et Agnes Muitgens uxor M.Vreen; Jn Bt Nas Gomlord Fondeur de cloches à Romain sur Meuse Dept. Haute Marne
1948: 13 dec. Met een plechtig Lof op Sint Luciadag en een treffende predicatie door de H.E. Deken van
Meerssen werd de terugkeer van drie klokken voor de Sint Martinuskerk gevierd. Bij de wijding waren aanwezig de parochiegeestelijkheid, het kerkbestuur, burgemeester en wet-houders en leden van het klokkenfondscomité. Op ’t laatste moment had men besloten toch nog peters en meters uit te nodigen. Zo fungeerden als peter en meter: Van de Christus Koning klok: Wilh. Diederen en Hubertina Diederen-Marchal. Van de Maria klok: Leon Hoppers als ver-tegenwoordiger van het klokkenfondscomité en Josephine Hennekens-Hollman, wegens lofwaardige handelingen tijdens de bezetting. Van de Marti-nusklok: Pieter Romans, als oudste lid van het Kerkbestuur en Josephine Lemmens wegens haar ver-diensten voor kerk en parochieleven. Wegens haar hoge ouderdom werd zij vervangen door Mevr. Van Sonsbeeck-Schmitz, wier echtgenoot, wijlen burgemeester van Sonsbeeck, lid van ’t klokkenfondscomité was. Na de wijding dankte Z.E.H. Pastoor allen die door grote en kleine bijdragen het mogelijk hadden gemaakt dat deze nieuwe klokken spoedig weer galmen over de gehele parochie. De klokken werden aangevoerd door de firma Dabe-kausen, voorafgegaan door de geluidswagen van Radio Maessen. Tijdens de rondrit en gedurende het Lof werden nog eens 940 gulden opgebracht.
Op de Christuskoningklok staat verder: VREEMD VOLK ROOFDE MIJ IN 1943 / EIGEN VOLK HERSCHIEP MIJ IN 1948 / BEEK (L) p.Brounts, Pastoor; J. Bertin en H.Essers, kapelaans.
Op de middelklok: MARIA HEET IK / GODS LOF ZAL IK ZINGEN / BEEK (L) 1948
Op de kleinste klok: S.MARTINE / TIBI SONUS, QUI PATRONUS / SIS PRO-TECTOR ET DIRECTOR / HUJUS ES ECCLESIAE / NOSTRAE PAROCHAE / BEEK (L) 1948
…… die dan niet wil toestaan, dat er “Zondagsschool” gehouden wordt in het vakantiehuis in Stei¬ner¬bos, eigen¬dom der Staatsmijnen, omdat er ook een R.K.kleuterscho¬ol in is gevestigd, dat echter na beroep op president-directeur Gro¬ot¬hoff toch lukt.
1990: Tijdens een restauratie werd bij het werken onder de vloer van het middenpad gestoten op een grafsteen, welke nadien een plaats kreeg in de vloer van de zuidelijke zijkapel. De tekst erop luidt: Graf van Caro¬lina Hendrika Caters, wed. van Jan Hendrik Stas, oud sche¬pen en stad¬houder van Maastricht. Overleden den 17 Mei 1839 in den ou¬der¬dom van 74 jaren, En A.M.A. Capi¬taine, huisvrouw van G.J.H. Stas, Raads-¬heer, overleden te Luik den 9 Dec. 1841 In den ou¬der¬dom van 34 jaren. De tekst op een andere steen luidt: Graf van Gode¬fried Stas, eere raads¬heer van het hof van cassa¬tie van Bel¬gië Geboren te Maastricht den 24 Maart 1802 Overle¬den te Beek den 10 November 1876 R.I.P.
Ook ligt er de tegelijkertijd onder de vloer vandaan gehaalde zerk van Arnold II Huyn +1579, eerste Heer van Geleen en zijn echtgenote +1612. Ze lag ca. 125 cm onder de huidige marmeren tegelvloer van het gangpad naar het priesterkoor. Het is een naamse steen van 260 x 125 cm en een dikte van 25 cm. Ze ver-toont over het onderste deel een schuine breuk. Op een rechthoekige verhoogde cartouche met een deels afgesleten inscriptie zien we op een getrapte verhoging een ronde band met links, boven en rechts een verdikking. Hierin bevinden zich twee langwerpige schildjes, waarvan de wapens zijn afgesleten, met helmteken en dekkleden. De gecompleteerde inscriptie luidt waarschijnlijk, afgaande op de literatuur en de steen zelf: ICI-GIST MESSIRE / ARNOLD HUYN D’AMSTENRAEDT / SEIGNEUR DE GE-LEEN ET GOUVER-NEUR ET CAP. GENERAL DU PAYS D’OUTRE MEUSE / ET DE LA VILLE DE MAES-TRICHT / QUI MOURUT L’ÁN 1579 ET DAME ANNA / DE GROYSBEECK SON EPOUSE / LAQUEL-LE MOUTUT L’AN 1612 / DIEU PITIE DE LEURS AMES.
De in 1983 als vloer van een kast aangetroffen steen is van Willem Oensel + 1601 en familieleden. Het is een 59 x 96 cm. Metenden naamse steen met daarop in zeven regels de deels afgesleten inscriptie: HIER LIGT BEGRAVEN WILLEM OENSEL / STERF ANNO (MD)CI ENDE MARIA / SCHELLINX STERFT … / ENDE PIETER OENSEL … DEN 31 MERT / BEYDE LIEUTENANT VO(.)GT ENDE / SCHEPENEN DES HOOFTBANCK BEECK.
De grafsteen van Arnoldus de Greef + 1633 werd in 1956 als drempel aangetroffen bij de distilleerderij Smits in de Molenstraat en toen overgebracht naar het plantsoen voor de kerk naast de zijgevel van Hotel De Lindeboom. Deze naamse steen meet 190 x 120 cm. en is 18 cm. Dik, maar de linker benedenhoek benedenhoek ervan is afgebroken.
De huidige bouw zelf
De oude neo-romaanse bouw werd vanaf 1890 in drie fasen verbouwd tot wat ze nu is. Daaraan werden meerdere soorten zandsteen in rode of bonte kleur en de uit de Eifel gehaalde tufsteen gebruikt. Boven de ingangen van de transepten staan in het halfronde timpaan teksten gebeiteld en in de nissen onder een baldakijn een beeld. Aan de oostzijde is dat Ponam tabernaculum meum in medio vestri et non abjiciet vos anima mea Lev.26-12” = Dan zal ik Mijn woning onder u opslaan, u nimmer verwerpen. Aan de westkant luidt die: Et erit tabernaculum meum in eis er ero eis Deumm et ipsi erunt populus. Ezechiël 37-27” = En mijn woning zal onder hen gevestigd zijn; Ik zal hen een God zijn, zij Mijn een volk zijn.
Altaren en benefiches
In de kerkvisitaties van 1400 werd naast Altare S. Marie tevens Alta¬re S. Marie secundus vermeld. Ook in de kerkvisitaties van 1485,1553 en 1558 was er sprake van Altare S. Marie primum en Altare S. Marie secundum. Ofschoon dit letterlijk schijnt te betekenen dat er twee altaren in de kerk zouden heb-ben gestaan, die beide aan O.L.Vrouw zouden zijn gewijd, was dat toch niet het geval. In het parochie-archief wordt niet alleen een Altare Beate Mariae Virginis primae fundationis vermeld, maar is er tevens sprake van de eerste en de tweede fundatie van het O.L.vrouwe-altaar. Hieruit blijkt, dat er twee beneficies aan het altaar van O.L.Vrouw verbonden waren. Als beneficianten werden de volgende vermeld:
Eerste benefice van O.L.Vrouw:
– Frans van Herkenrode overleed op 14 juli 1419
– Thomas, zoon van Thomas van Gheylekerken (Geile kirchen) werd op 27 juli 1419 benoemd. Hij kwam echter niet zelf naar Beek; zijn vervan¬ger was Arnold, pastoor van Spaubeek. In 1427 was hij nog steeds afwezig en was Johannes van Sittard zijn vervanger.
– Johannes Sorlet, vermeld in 1442, was afwezig en had als vervanger Johannes Bollit.
– Wilhelmus Brustini Schevarts, 1477, was afwezig
– Simon van Gulik, vermeld in 1523-37, was afwezig
– Adriaan Robijns vermeld in 1552. Hij had als coadjutor Servatius Lakerts. Robijns bedankte op 31 mei 1553.
– Andreas de Monte (= van de Berg) werd op 9 juni 1553 benoemd. Op 18 december 1557 werd een An-dreas de Monte tot rector van het altaar van den H. Catharina in de kerk van Overrepen benoemd. Ingeval deze laat¬ste de beneficiant te Beek was, heeft hij blijkbaar beide beneficies bediend, want op 23 april 1572 werd vermeld, dat hij als rector van het altaar van O.L.Vrouw in de parochiekerk van Beek was overleden.
– Johannes Hechtermans werd op 21 mei 1572 benoemd
– Adolph Rittenbach werd circa 1600 als beneficiant vermeld Tweede benefice van O.L.Vrouw
– Joannes van Lodenaken (Lanaken), vermeld in 1400. Hij was blijkbaar steeds afwezig, want in 1400 had hij Nicolaas van Meerssen, in 1419 Lambertus, pastoor van Urmond, en in 1427 de reguliere priester Ar-n¬oldus als zijn vervangers.
– Laurentius Druyssel werd in 1552 als afwezig vermeld
– Laurentius Franciscus van Duffel werd op 30 januari 1544, als op¬volger van Henricus van Lymborch, tot beneficiant aan het O.L.Vrouwe altaar benoemd. Maar er staat niet bij vermeld of dit het eerste dan wel het tweede benefice was. Op 9 juni 1544 vrklaarde de bisschop van Luik, dat hij op verzoek van Lau-rentius van Duffel, rector van altaar van O.L.Vrouw in de kerk van Beek, de inkomsten van dat altaar voegde bij de inkomsten van de kosterij. Hier werd allicht slechts een van de beneficies van O.L.Vrouw bedoeld, want op 5 juli 1600 verklaarde de bisschop van Roermond, dat hij op verzoek van de landcom-mandeur te Alden Biesen de inkomsten van de altaren van het H.Kruis en van O.L. Vrouw in de kerk van Beek aan de inkomsten van de kapelaan toevoegde. Toch werd op 1 april 1610 de priester Philip Pollet, lid van de Duit¬se Orde, als opvolger van de overleden beneficiant Marcellus Oost, tot beneficiant aan het O.L.Vrouwealtaar benoemd.
Altaar en benefice van de HH.Nicolaas en Genoveva
Aanvankelijk was er slechts sprake van de H.Nicolaus en Genoveva in de kerk van Beek.
– Godfried – Valkenere vermeld in 1442
– Leonard Coci of Koks in 1477 als afwezig vermeldt; in 1478 of 1479 nam hij ontslag.
– Nicolaas Pistoris (Beckers of Pijls ?) op 6 januari 1479 benoemd. Hij ruilde met zijn voorganger het beneficie aan het altaar van de H.Ma¬theus in de Sint Salvatorkapel te B…g bij Aken.
– Joannes Duym werd in 1487 als afwezig vermeld.
– Gerardus Ammans uit Tongeren overleed in 1509
– Theodericus Huysmans werd op 23 december 1509 benoemd
– Johannes Herlemans werd in 1523 als afwezig vermeld
– Oliverius van Houthem, lid van de Duitse Orde, werd in 1572 als bene¬ficiant van dit altaar vermeld; hij liet zich door de bovengenoemde kapelaan Frans Portis vervangen. Op 16 september 1601 werd hij – op voordracht van de bisschop en het kapittel – tot domheer en scholas¬ter van Roermond benoemd. Maar hij bleef beneficiant van het H.Krui¬saltaar te Beek. Hij overleed in 1626
Altaar van het H.Kruis, verenigd met het gasthuis.
Onder het jaar 1419 schreef Munsters “altaar van het H.Kruis (verenigd met het Hos¬pitaal)” en onder het jaar 1442 noteerde hij: “hospitaal en altaar van het H.Kruis”. Circa 1500 schreef men hospitale sive altare s.Cru¬cis. In 1531 schreef men “het altaar van het H.Kruis in de kerk van Beek”, maar in 1532 was er spra-ke van “het H.Kruisaltaar in het hos¬pitaal te Beek”. Met het nederlandse hospitaal en het latijnse hospi¬tale werd ongetwijfeld het gasthuis bedoeld. Aan de hand van die uitdrukkingen valt echter niet met zekerheid uit te maken of het altaar van het H. Kruis zich in dat gasthuis dan wel in de parochie¬kerk bevond. De volgende beneficianten van dat altaar zijn bekend.
– Lucas van Eyke, rentmeester van de hertog van Brabant, 1419
– Johannes van Ryxtel, student te Keulen in 1442 vermeld. Deze nam in 1476 ontslag maar keerde een paar jaren weer terug.
– Symon de Palude (van ‘ Broek) werd in 1476 als opvolger van Johannes van Ryxtel vermeld, de laatst-genoemde werd in 1478 weer als benefici¬ant van dat altaar vermeld.
– Servatius Coelmont werd in 1523 vermeld. In 1531 nam hij ontslag
– Godefridus, zoon van Johannes Warnis of Wammis werd op 22 juli 1531 benoemd en nam in 1532 ont-slag. Hij werd opgevolgd door zijn familie¬lid Johannes, zoon van Theodericus Warnis of Wammis, die in juni 1532 werd benoemd en in 1536-1552 nog in die functie vermeld werd. De priester Nicolaas Hermans werd in 1568 als residerende te Beek ver¬meld. Maar het is niet duidelijk of het altaar van het H.Kruis, dat hij bediende in de parochiekerk van Beek dan wel in de Sint Mathias-kerk te Maastricht stond.
Altaar van St.Anna en St.Catharina?
Kapelaan Fran Portis beschreef de inkomsten van het altaar of waren dat slechts stichtingen ter ere van die heiligen aan een ander altaar?
Matricularia of kosterij:
Het woord matricularius werd zowel in de betekenis van koster als van kerkmeester gebruikt. Op Beek
was het klaarblijkelijk in de tweede betekenis van toepassing. Munsters no¬teerde uit het bisschoppelijk archief te Luik, dat de kosterij van Beek in 1427 beheerd werd door Joannes Maens, een beambte van de commanderij van Oudenbiezen. Dat beheer stond blijkbaar in verband met het feit, dat het kostersambt van Beek geruime tijd door geeste¬lijke personen werd waargenomen. Een van deze was de Beekenaar Petrus Trietpoell. De Luikse statuten van 1288 schreven voor dat overal, waar de kosterij meer dan 60 luikse stuiver opbracht, die functie bij voorkeur aan een ongehuwd persoon of aan een geestelijke diende te worden te worden gegeven. Dit blijkt ook te Beek het geval te zijn geweest; de volgende geestelijke personen als kosters vermeld. In het parochie-archief staat, dat de erffcuster ge-woonlijk een ondercuster aanstelde. Maar het is niet duidelijk wie van beide kosters verplicht was tot het houden van een goede catholijke school om die jugent te leeren in pietate et in bonis literis (in vroomheid en goede lec¬tuur).
– Peter Trietpoell nam in 1479 zijn ontslag
– Henricus Coci (Koks) uit Valkenburg werd in 1479 benoemd
– Joannes Syen werd in 1523 residens genoemd. Zijn coadjutor was Nico¬laas van Tricht.
– Johannes van der Voederen alias Schuts werd in 1536 als afwezig ver¬meld; in dat jaar nam hij ontslag.
– Lucas Tutelers werd in 1536 benoemd, maar in 1537 werd vermeld, dat hij afwezig was.
– Servatius Kakaerts werd in 1552 als rector vermeld, maar reeds in 1554 nam hij ontslag.
Er zijn geen aanwijzingen, dat het dubbele kostersambt na de overgang van de parochie Beek naar het nieuwe bisdom Roermond werd gehandhaafd
pastoors en kapelaans tot 1633
Van de met naam bekende pastoors hebben verscheidene niet of niet onafgebroken te midden van hun parochianen verbleven. In de middel¬eeuwen werd zo’n functie vaak als een gunst aan iemand toever-trouwd, die zelf niet de bediening waarnam maar een vervanger aanstelde en betaalde. G.D. Franquinet schreef over die middeleeuwse pastoors: “Zij waren meestal afwezig, hun leven in de eene of andere commande¬rij van de Duitse Orde slijtende, en zij lieten zich te Beek vervan¬gen door een kapellaan met wien zij een akkoord over zijn bezoldiging troffen”. In de kroniek van Beek lezen wij, dat in de tweede helft van de 15de eeuw een “Fyn Huyss” bij de kerk van Beek stond, “doer altyt die capellaenen die der kercke van Beick plogen te verdyenen (-bedienen), in woenden” (PSHAL 1870, 213). Daaruit blijkt niet alleen dat er – behalve de (vaak leegstaande) pastorie – bij de kerk nog een apart huis stond, waarin de plaatsvervangers van de afwezige pastoors woonden, maar ook dat destijds met het woord “capellaen” niet steeds een assistent van een aanwezige pastoors – zoals dit later de gewoon¬te was – werd aangeduid.
– Wesselinus of Wetzelo, vermeld in 1230, 1234 en 1252
– Frederik van Limborg, vermeld in 1261 en 1262
– Johannes, vermeld in 1278
– Jacobus Plebanus, door Gadiot vermeld onder 1278 (wellicht toen kaplaan)
– Jacobus van Beke, kapelaan van de parochiekerk, zegelde op 30 no¬vember 1383 voor de schepenen van Beek
– Daam (Adam) van Wijngaardsberge (Latijns: de Vineamontel), vermeld in 1400. In 1400 was hij afwe-zig en werd hij vervangen door Leonard Winghen. In 1419 was zijn kapelaan Petrus van Steyn
– Art (Arnold) van Reek of Reck, vermeld in 1430 en 1450
– Johannes Robusch, Rubusche of Rubosche, vermeld in 1442 en 1454. Hij overleed daags voor Sint Leonard 1460. In 1442 was zijn kapelaan Stephanus Nutt
– Gerard van Mewen, priester van de Duitse Orde, zoon van de schout van Bree, vermeld in 1460, 1461 en 1482. In 1476-77 schreef men, dat hij ter plaatse verbleef en dat Petrus Bruxen zijn coadjutor was, terwijl ook de priester Henricus Swertven hem assisteerde
– Johan Coex of Cops uit Bilsen, overleed in 1505
– Nicolaas van der Kanne(n) uit Aken werd op 19 mei 1505 benoemd. In 1523 schreef men, dat hij ter plaatse woonde en dat de priester Ren¬erus Voss hem assisteerde. Hij overleed in 1538. De vermelding van zijn overleden in 1534 moet een vergissing zijn.
– Petrus Stricker uit Horn in 1530 pastoor van ons Beek zijn geweest en zou hij een Hendrik Penris of Penners tegen een vergoeding van 5 mud rogge, 7 gulden aan huishuur en 7 gulden voor brandstof als zijn kapelaan hebben aangesteld; ook nog in 1535 en 1541 zou hij nog pas¬toor van Beek zijn geweest. Maar de door die auteur opgegeven jaar¬tallen in strijd te komen. (van Beek Limburg ?)
– Nicolaas van Mervel, priester van de Duitse Orde, werd op 23 juni 1538 benoemd. Het is evenwel een vraag of hij die functie zelf heeft waargenomen, want van 1528 tot 1549 trad een Claes van Mervel als scheffener of manager van de balie van de Duitse Orde te Maastricht op.
– Johan Seron, vermeld in 1553 overleed in 1554
– Petrus van Oensel, ook vermeld onder de naam Peter van der Lammen, priester van de Duitse Orde, werd op 18 septem¬ber 1554 benoemd; hij overleed op 6 januari 1578. Zijn kapelaan Wil¬lem Lindelauff had een pauselijke provisie voor het pastoraat te Klimmen dat in 1572 of 1573 vacant viel. Maar toen hij zich bij de kerkelijke overheid te Roer¬mond aanbood om geëxamineerd te worden, werd hij wegens on-bekwaamheid afgewezen. Nadat hem hetzelfde voor de synode te Luik was overkomen, bood hij zich an-dermaal bij de bisschop van Roermond aan. Daarop schonk deze hem een kleine betrekking in de kerk van Meerssen, waar hij zich voor de parochiedienst zou kunnen bekwamen. Intussen had de bisschop de parochie Klimmen aan een Domi¬nikaan uit Maastricht toe¬vertrouwd. Maar op een goede dag begaf Her¬man Lindelauff, broer van de mislukte pastoor, zich aan het hoofd van enige spaanse soldaten uit het garnizoen van Valkenburg naar Klimmen en nam de pastorie met geweld in beit. De pater moest ver-trekken en Willem Lindelauff nam er zijn intrek. Ofschoon de bisschop deze laat¬ste voor het officialaat te Roermond daagde en zich over die geweld¬daad zelfs bij Alva be¬klaagde, wist Lindelauff zich te Klim-men te handhaven. De bode van de bisschop waagde zich immers niet in het gebied van [Klimmen en moest zich tot het aanpakken van de dagvaardi¬ging op de kerkdeur van Val¬kenburg beperken, terwijl Alva al evenmin blijkt te hebben ingegre¬pen. In september 1577 was Wyllem Lindenloef nog steeds pastor te Clummen.
– Lens Laurens of Hoeffnagel, tot pastoor benoemd in 1578, nam in 1581 ontslag. Zijn vervanger was Johan Hertog.
– Cornelius Bodegraeff of Bodegrave, werd op 10 februari 15 benoemd; hij werd ook in 1588, 1589, 1604 en 1608 vermeld. Tot juli 1591 was de hierboven genoemde Johan Hertog zijn vervanger. Op 1 augustus van dat jaar kwam die pastoor met Franciscus Portis of Portius (van der Poorten), overeen dat deze hem vanaf die datum tot Sint Jan in de zomer (24 juni) tegen een vergoeding van 200 gulden Brabants en 6 malder rogge – zou vervangen. In 1605 kreeg die kapelaan een opvolger in de priester Anselmus, die tot 1610 in functie bleef.
– Joannes Hermans werd in 1612 als duyts ordens priester en pas¬tor tot Beek vermeld.
– Arnold de Greef uit Horn, ook genoemd Art van Horne, werd op 7 mei 1620 benoemd; hij overleed op 19 november 1633
– Wynandus Joannes 1633 Leonardus Winghen, Kaplaan bediende de kerk in plaats van pas¬toor Adam van Wijngarsberge, die een finan¬ciele re¬ge¬ling met hem getrof¬fen had en zelf zijn leven sleet in een of andere comman¬derij. inde der onderbode die moesten luyden. Inde het werd begraven te Dyon in Bor-gonyen, inde due waert syn soen Karle hertoch van Brabant”.voor het gerecht wordt gesleept, laat hij als tegenzet notarieel en met getuigen vastleggen: “dat van overlange jaeren herwarts, een vast gebruyck is geweest binnen voors. Bancke Beeck dat Roomse Catholijc¬ken op Sondaghen de kercke aldaar tot het doen van hunnen Dienst gebruickt hebben, en gebruijcken tot negen uren ’s morgens, en dat de selve van dese ure tot elf uren, de kercke evacueren, ten dienste van die der ge-reformeerde Religie, ten eijnde, om andermael de kercke te laeten tot gerief van de Roomsche. Dat desen niet tegenstaende… dat op den tijdt van omtrent vier jaeren, meer dan vijftigh, sestigh, en verdere reijsen gebeurt is, dat den Eerw. Heere N. Messin Predikant der gereformeerde gemeente aldaer, de kercke heeft blijven occuperen eenen geruimen tijdt boven elf uren, somtijdts tot half twaelf, sontijds tot twaalf en selfs eene reijse tot halver eene ure, oor¬saecke waeromme dat de Roomsche inwoonderen en verre afgelegene per¬soonen gedwongen sijn ge-weest voor de kercke te blijven waghten, en naer hunnen Dienst buijten tijdts gehoort te hebben op eene buijten gewoonlijcke ure, naer huijs te keeren soo om haere beesten te besor¬gen als tot verdere groote in-commoditeijt van haere menagie”. Boven¬dien worden de gereformeerden beschuldigd van geknoei met de toren¬klok, waarvoor de voorlezer-koster-schoolmeester verantwoordelijk is. Tegen de beschuldiging van gereformeerde zijde, dat de pastoor de mis rekt, wordt als verdediging aangevoerd dat de muizen en ratten in de kerk de hostien hadden opgegeten, zodat kapelaan Sebastiaan Kerckhofs te voet in Spaubeek ande-ren had moeten halen en de mis pas om kwart over tien kon eindigen. Dat er zoveel knaagdieren in de kerk zijn wordt toegeschreven aan de veldvruchten, die de Beekenaren daar heb¬ben verborgen “tegens excessen der Trpouttens” (de Successieoorlog woedt en de Fransen zijn in het land). Maar zelfs de gees-teliek over¬ste van pastoor Haes, landcommandeur der Duitse Orde, verklaart hem schuldig, waarop de pastoor naar Geldrop moet verekken. Tijdens de Oostenrijkse Successieoorlog, is het zo onrustig, dat met Pasen geen Avond-maalviering gehouden kan worden.
Verdere interieurbeschrijving:
Links van de sacristiedeur in de Lu¬cia¬ka¬pel zit in de muur een witmar-meren steen met de tekst:
Francoise Barones de Rosen de HHaren, geboren Barones de Valensart (1775-1831) en haar echtgenoot
George Baron de Rosen de Haren (1778-1868). Erbo¬ven het familiewapen de Rosen, zijnde een schild waarop een keper vergezeld van drie rozen; schildhou¬der 2 leeu¬wen met ba¬nier, waarop de wapenfigu¬ren – gebrandschilderde ramen: waar bij het ontwerpen rekening werd ge¬houden met de lichtinval, hetgeen de sfeer in de kerk verhoogde. In vroeger tijden, toen nog geen elec¬trischlicht was, waren de ramen belang-rijke licht¬bronnen. Die in het priesterkoor uit de 20ste eeuw zijn gemaakt in een sierpatroon en ge¬schon-ken door P.Cor¬ten, J.Romans en H. Wijnen. Daarvan toont het linker in de benedenhelft de Geboorte van Christus en erboven de aanbid¬ding der Wijzen. Het daarbij afge¬beelde Christuskind zit als een tweeja¬rig knaapje bij Maria op schoo¬t alles weergegeven in de kleuren blauw, rood, geel/oranje en wit. Het rechtse geeft beneden de dood van Christus aan het kruis weer met Maria en Johan¬nes eronder. Erboven zien we de graflegging, waarbij Maria en enkele apostelen aanwezig zijn, weergegeven in nagenoeg dezelfde kleuren als links. Het middelste achter het hoofdal¬taar toont beneden de Verrijzenis en boven de Hemel-vaart van Cjristus. In dit laatste komt ook veel donker¬blauw en donkerrood voor evenals iets paars. In het linker zijkoor zitten een groot en twee kleinere ramen. het grote is toegewijd aan St,Jozef en ge-schonken door Hub. Pisters. De kleine tonen O.L.Vrouw van de Rozenkrans, Dominicus en Simon Stock In het rechter zijkoor geeft het grote St.Lucia met palmtak en steu¬nend op een zwaard weer met boven haar een koepel en twee torens, alles in overwegend rood en blauw. Op de kleine zien we Lucia en haar moeder bij het graf van de H.Agatha en Lucia voor haar rechters, waarin veel wit voorkomt. Deze ramen zijn evenals het altaat geschon¬ken door Baron de Rosen ter nagedachtenis aan zijn zuster Freule Lucia, Barones de Rosen.
– foto gebrandschilderd raam, zijkoor Lucia-altaar
Van de ramen bij de ingang is dat van St.Caecilia geschonken door Jean Houben en Jhr. Ad de Lom de Berg-Lebens, wier namen groter zijn weergege¬ven dan die van de heilige zelf – gebrand¬schilderd raam, ingang kerk
– hoofdaltaar 1901-1902: een altaar van steen en hout, 600 x 550 cm groote en gemaakt door J.Thissen uit Roermond in 1901-1902. Het is een geschenk van oud Beekenaar Prof. Dr. C.H.H. Spronck, hoogleraar aan de universiteit van Utrecht. De oude tombe uit ± 1850 staat nu in de kapel van Geverik. Zo’n tombe moet volgens kerkelijk voorschrift van steen zijn. Er zijn vier pilasters op aangebracht. Tussen die pilas-ters is een driepasnis, waarin drie mozaïeken te zien zijn. In het midden is dat een geornamenteerd kruis met lelies in de snijpun¬ten. Het retabel erboven toont rechts een halffiguur van een koning met scepter en links een vrouwe¬lijke heilige met kroon en samengevou¬wen handen. het altaar is van verguld goud en bestaat uit drie de¬len: in het midden de expositietroon met erboven een schaliedak, bekroond met een kruisbloem en aan weerszij¬den een driepas timpaan met pinakels. In elk daarvan is een reliëf aange¬bracht. Het rechtse stelt het Laatste Avondmaal voor em links de Bruiloft van Cana. Tot in de 5e eeuw werd het Laatste Avondmaal symbolisch voorge¬steld door het wonder op die bruiloft. Hier worden nu beide weer-gegeven als symbool van de instelling van de eucharistie. Aan weerszijden van dat altaar staan engelen-beelden op een zuil. Twee daarvan hebben de han¬den gevouwen en twee met een doornenkroon en een Veronicadoek.
– linker zijaltaar O.L.Vrouw van Smarten van gepolychromeerd hout uit 1896, gemaakt in het atelier Ramakers te Geleen. Het is een geschenk van de Fam. G.Kerckhoffs-Peters. Het is in een retabel ge-plaatst, bestaande uit drie nissen. In het middelste zien we een door een driepastimpaan op gekoppelde zuiltjes omgeven reliëf. Het stelt een gezeten Maria voor, die door Haar Zoon gekroond wordt. Die kro-ning is een symbolische afbeelding van Maria (in tegenstelling tot histori¬sche afbeeldingen van Maria). Het is haar hoogfeest en zij draagt schitterende gewaden. In de rechter nis, omgeven met een rechte kap¬regel, is een piëta afgebeeld: Maria, gezeten met het lichaam van Christus op haar schoot. Haar gezicht is van smart verwrongen. Dit motief komt sinds het einde van de 14e eeuw voor in miniaturen en in de beeldhouwkunst. Maria is gekleed in een rouwgewaad en sluier over haar hoofd. Ze wordt meestal alleen met Christus afgebeeld, maar ook wel, zoals hier, met Johannes de Evangelist en Maria Magdalena. In zo’n zelfde linkernis zien we de geboorte van Christus met links Maria en rechts St. Jozef.
– rechter zijaltaar H.Lucia van gepolychromeerd hout uit 1896, ge¬maakt in het atelier Ramakers te Ge-leen. Het is geschonken door Baron de Rosen, wiens wapen op de tombe tussen twee zwarte zuilen staat afgebeeld. De reliëfs in de nissen geven gedeelten uit het leven van Luci weer. Lucia is een maagd en martelares uit Syracuse, die onder Diocletianus de mar¬teldood stierf. Haar feest wordt sinds 400 in Sy-racuse gevierd op 13 december. De legend rondom haar luidt als volgt: Lucia had een heiden als brui-degom. Toen haar moeder van haar ziekte genas, na een bezoek aan het graf van de H.Agata, schonk Lucia al haar bezittingen aan arme mensen. Haar bruidegom klaagde haar aan als Christin. Zij werd ver-oordeeld om in een bordeel te gaan werken. Maar zelfs een span ossen kreeg haar niet van haar plaats.Een brand¬stapel werd om haar heen opgericht, maar ook hier¬van ondervond zij geen hinder. Een beul stak toen eenzwaard door haar hals, waardoor zij stie¬rf. Lucia is patrones van het licht der ogen. Haar naam bete¬kent “de Lichtende” = de lichtdraagster. In de iconografie wordt zij voorgesteld met een dolk door haar hals gestoken. Ook wel met een schaal, waarop twee ogen liggen. Later heeft zich (n.a.v. die schaal) een nieuwe legende gevormd n.l. dat Lucia haar beide ogen uitrukte om zich van haar aanbidders te be-vrijden. Hier zie we haar op het mid¬denreliëf op een troon boven het graf van de keizer. De keizer, die ook in het linker- en rechter tafereel terugkomt, is door Lucia over¬wonnen, want zij zit een zijn graf. Dit staat ook op het opschrift onder het middentafereel. Links en rechts van Lucia knielen een man en vrouw en boven haar twee engelen. Een engel draagt de kroon voor Lucia, die ze verdient door haar heilig¬ver-klaring. De andere engel draagt een palmtak als teken van haar zege als martelares na haar lichamelijke dood. In het linker zien we haar voorgesteld staande voor de rechter en rechts met de paardenkrachten, die haar niet van de plaats krijgen. Het onderschrift van het altaar luidt: Lucia spon¬se christi / In coelis trium-phans o.p.n. / Columna es immobi¬lis. Vertaald luidt dit: Lucia, bruid van Christus, in de hemel triom¬fe¬rend, bid voor ons, Gij zijt een onbeweeglijke zuil.
De grafsteen is van Francoise Barones de Rosen de Haren, geboren Barones de Valensart 1775-1831 en haar echtgenoot George Baron de Rosen de Haren 1778-1868. Boven in het hoofd van den steen het wa-pen der familie de Rosen, zijnde een schild, waarop een keper vergezeld van drie rozen; schildhouders 2 leeuwen met banier waarop de wapenfi¬guren.
– beeld St.Martinus als bisschop (19e eeuw)
– houten beeld St. Martinus met bedelaar (ca.1850)
– neogotisch beeld St.Martinus met bedelaar (ca.1890)
– beeld H.Jozef met Kind (19e eeuw)
– beeld H.Barbara met toren en palmtak (20ste eeuw)
– houten Mariabeeld met Kind (16e eeuw)
– Triomfkruis: In de kerksym¬boliek moet er een scheiding zijn tussen het schip van de kerk en het koor met ab¬sis. Het schip is dan de str¬ijdende kerk en het koor de zege¬pralende kerk. De triomfboog is de scheidings¬lijn. In het koor wordt de mis opgedragen. De gelovige zal door Christus’ dood ook triomferen en als teken hiervan hangt er een groot kruis onder de boog. De triomfboog en het triomfkruis ontlenen hun naam aan deze symboliek. Het triomfkruis, met een meer dan le¬vensgroot corpus, is gemaakt door een meester uit de omgeving van Beek. Het kruis is van geölychromeerd hout. Het corpus stamt uit het begin van de 16e eeuw, terwijl de balken vernieuwd zijn in 1895. Die balken zijn omgeven door maan-tjes. Aan de uiteinden van de balken zijn vierpassen aange¬bracht. Het getal vier is hier het symbool van de vier evangelisten. Hun gemeen¬schappelijk en persoonlijk symbool is in elke vierpas weer¬gegeven. Hun gemaanschappelijk symbool is ont¬leend aan de aanvang van het Evangelie dat zij opgeschreven hebben.
De H.Mattheus heeft als persoonlijk symbool een gevleugeld mens, dat duidt op de menselijke afstam-ming van Christus, waarmee zijn evange¬lie aanvangt.
De H.Marcus wordt aangeduid met de leeuw, omdat hij begint met Johan¬nes de Doper zijn uitroep: de stem van de roepende in de woestijn (de leeuw). Tevens ook omdat zijn evangelie de koningsgrootheid van Chri¬stus tot uitdrukking brengt.
De H.Lucas wordt afgebeeld met een rund als offer¬dier, omdat zijn ge¬schrift met het offerverhaal van de priester Zacharias opent en omdat hij meer in het bijzonder de offerdood van de Heer verhaalt.
De H.Johannes wordt weergegeven met of als een arend, want reeds bij het begin verheft hij zich met adelaarswieken naar de troon van de Godheid omhoog.
Deze attributen symboliseren ook de hoofdelementen van de zaligma¬kers: menswording (mens); of-er-dood (offerdood); opstanding (leeuw) en hemel¬vaart (adelaar)
Om Christus’ hoofd is een nimbus (stralenkrans). De kruisnimbus is het speciale onderscheidingsteken van Christus. tijdens de viering straalt de nimbus om Christus’ hoofd.
– houten gepolychromeerd kruisbeeld uit eind 17e eeuw. Het corpus is 64 cm hoog. In tegenstelling tot het triomfkruis zijn de armen van het corpus vrij verticaal gestrekt. De lendedoek wordt vastgehouden door een koord. De eiken balken eindigen in een leliemotief. Hierdoor krijgt het kruisbeeld een geheel eigen karakter. De lelie heeft ver¬schillende bete¬kenissen: ze kan op Christus duiden, op de glans van het hemel-se vader¬land of op de kuisheid. Hier zou ze het hemels va¬derland kunnen symboli¬seren, dat de gelovige in kunnen gaan door Christus’ dood.
– houten kruisbeeld uit begin 19e eeuw, waarvan de armen gerestau¬reerd zijn. Het kruisbeeld is 57 cm hoog – staand kruisbeeld van verguld hout uit begin 19e eeuw. De balken zijn afgeschuind en de uiteinden vor-men een halve ronding. De lende¬doek wordt door een koord vastgehouden. Dit kruis werd in 1845 door de processie die terugkeerde uit Kevekaer meegenomen
– gepolychromeerd houten kruisbeeld uit ± 1900. Het staat op een vierzij¬dige geprofileerde voet met vier bladmotieven. Op de welving zijn drie¬zijdige ornamenten met bladmotieven en een grote glassteen aan-gebracht. De balken eindigen in een driepas, waarin weer een glas¬steen is aange¬bracht. De snijpunten van de balken zijn omgeven door stralen. De voeten van het orpus staan op een steunblok. Drie kan hier sym-bool staan voor het toekomstig leven: hemel, hel, vagevuur; of de lijdende, strijdende en zegevierende kerk. Vier voor de vier para¬dijsstromen, die naar de hele wereld gaan of de vier evangelisten. De getallen drie en vier zijn sym¬bool voor nog meer zaken, welke hier niet van toepassing zijn.
– schildering absisconcha “Aanbidding van het Lam” (1910)
– schilderij Stigmatisering van de H.Theresia van Avila, Bronkers 17e eeuw, een leerling van Rubens: het werd geschonken door Géneral de Mar¬neffe in 1839. Theresia trad op 18-jarige leeftijd in het kloo¬ster en kwam door versterving, boete en vlammende liefde tot de hoog¬ste toppen van de mystieke schouwing. Ze wordt hier ondersteund door twee engelen. Rechts een kruisbeeld, dat dat naar haar toe neigt. Rechts bo-ven een lichtende wolk. Zij ontvangt hier de wondtekenen van de Heer, hetgeen betekent dat ze uitver-koren is. Deze barokke schilde¬ring zou door de lichtinval, het dynamische en het krachtige van de figu-ren zo uit het atelier van Rubens kunnen stammen.
– Zeven schilderijen van de sacramenten, waarvan slechts die van het Huwelijk is gesig¬neerd met D.A. Schmits, Keulen, 1752. Ze zijn afkom¬stig uit een kerk te Roermond en aangekocht in 1844. Op elk schilde¬rij waar wolken of wolkenpartijen voorkomen, verschijnen de putti, engeltjes of naakte gevleu-gelde knaapjes met kindergezichtjes. Ze stellen dan geesten voor en geven een speels accent aan het ge-heel, een gebruik uit de re¬naissance periode. De figuren zijn levensecht, niet mooier gemaakt en dragen kleding, haardracht enz uit de 18e eeuw.
1. Het Doopsel: Christus, staande aan de oever van de Jordaan, wordt door Johannes gedoopt. Rechts van Christus mannen, vrouwen en kinde¬ren en naast Christus een engel. Boven Christus de H.Geest in de ge-daante van een duif en de zegenende God de Vader, omringd door putti. Links aan de overkant van de rivier Christoffel, begeleid door een gids, die de rivier oversteken.
2. Het Vormsel: Een bisschop in ornaat zit op een troon. Hij wordt door twee assistenten geholpen. De bisschop zalft een voor hem knie¬lende man op het voorhoofd. Rechts zien we een groep vrouwen, een man en kinderen.
3. Het H.Sacrament des Altaars: hierop wordt het Laatste Avondmaal uitge¬beeld op het moment dat de apostelen vragen: Ben ik het Heer? De aposte¬len doen dit door te wijzen op hun borst en door Christus daar¬bij aan te kijken. Christus reikt brood aan Judas, die dezelfde vraag stelt als de andere apostelen
4. De Biecht: Christus zit aan tafel bij Simon en zijn gasten, ter¬wijl enkele bedienden het eten binnen-brengen. Maria Magdalena lift op de grond en zalft Christus’ voeten.
5. Het H.Oliesel: Een zieke op zijn sterfbed wordt gezalfd door een priester. Rondom zien we vrouwen en kinderen. Enkele vrouwen zijn be¬droefd; twee figuren kijken de toeschouwer recht aan en lijken niet be-trokken bij het gebeuren. De slaapkamer heeft een architectonische achtergrond.
6. Het Priesterschap: Christus staat te midden van de apostelen. Hij geeft Petrus, die voor Hem knielt, de sleutels. Boven hem enkele putti. Het geheel is buiten gesitueerd met op de achtergrond enkele daken.
7. Het Huwelijk: Jozef en Maria knielen voor de hogepriester, die hun huwelijk inzegent. Jozef draagt de bloeiende staf, waarboven de H. Ge¬est in de gedaante van een duif zweeft. Naast Jozef staan twee diena¬ren met een kruik, schaal en ampul. Helemaal rechts breken enke¬le jongemannen hun staf. Links zien we een priester, Maria’s ouders Anna en Joachim. Boven dit tafereel zien we weer enkele putti, alles weer¬gegeven in een gebouw met ook zicht op een stuk grijs-blauwe lucht. Onderaan de signatuur.
– schilderij Annunciatie, 18e eeuw 150 x 120 cm groot en vermoedelijk afkomstig uit Beieren, maar in 1844 vanuit Roermond aangekocht. Maria is gezeten op een soort bidstoel, lezend in een boek. Ze leunt met haar linkerarm op die bidstoel en heeft haar handen gevouwen. Naast haar zweeft een engel met een lelietak (teken van reinheid). Boven haar zweeft in een wolk een duif en rondom zwevende putti. Het heeft prachtige kleu¬ren, waarin alle figuren gedraaid zijn weergegeven.
– 18e eeuws schildering van Norbertus, staande met een metropolit¬aanstaf, rechts van hem een engel met mijter en links Tanchelm met hostie
– schilderij De Cijnspenning, 19e eeuws maar waarschijnlijk een 120 x 150 cm grote kopie van een 17e eeuwse schildering. Het werd in 1844 geschon¬ken door Géneral de Marneffe. Gebaseerd op vers 17-24-27 uit het Matheus-evangelie, waarin de farizeeën aan Petrus komen vragen of zijn meester ook wel de tempelbelasting betaalt. en Jezus Petrus de opdracht geeft naar het meer te gaan om een vis te vangen, die dan in de bek een stater (geldstuk) klemt. Op dit doek zien Christus in het midden staan met rechts de apostelen Petrus en Simon en links de farizeeën met achter hen enkele soldaten. De farizeeën tonen Christus de cijnspenning.
– H.Hart van Jezus, 148 x 82 cm groot en gesigneerd en gedateerd: Léon Lenaerts 1895. Jezus wordt erop tot aan zijn knieën weergegeven met doornenkroon, om zijn hoofd een vergulde nimbus en op zijn borst een kruis¬je. Hij is gekleed in rood, blauwgroen en paars. Op de lijst staat de tekst: “Ik zal hen troosten in al hunne kwellingen / Ik zal overvloe¬di¬ge zegeningen verspreiden”
– H.Hart van Maria, 148 x 82 cm groot en gesigneerd en gedateerd: Léon Lenaerts 1895. Op haar borst een met een zwaard doorstoken en met rozen en leliën bekroons hart En om haar hoofd een gouden nim-bus. Op de lijst staat de tekst: “Moeder draag een aandenken van mij in uw liefderijk hart / ontsluit voor mij uw teder moederhart. De bron van alle ….”.
– kruis¬wegstaties, waarvan nr.8 is gesigneerd met Windhausen uit 1904-05. Het zijn doeken van 95 x 69 cm groot, ingelijst in eikenhou¬ten lijsten. Alle hebben een overeenkonst in kleurrijke figuren met goud in de achter¬grond.
– doopvont uit de 17e eeuw, bestaande uit hardsteen en koper. De voet stamt uit het begin van de 16e eeuw, de kuip uit 1632 en het deksel uit het midden van de 19e eeuw. Die voet heeft een vierzijdig base¬ment, overgaand in een achthoek. Het onderste gedeelte is rond met een verdik¬te, marmeren bovenrand. Het deksel is van geel koper met inzwenkingen. Als bekroning zit op het deksel een bolletje, waarop een crucifix staat.
– biechtstoel uit 1904, vervaardigd in het atelier Ramaekers te Ge¬leen. Hij is strak van vorm en royaal versierd.
– twee biechtstoelen van hout uit begin 19e eeuw, elk met drie ingan¬gen. Aan de voorzijde is een halve deur tussen twee pilasters. De pilasters dragen de architraaf (hoofdbalk) met erboven een ovaal met reliëf, voor¬stellende Petrus en Maria Magdalena, omgeven door takken met bladeren. De symbolische betekenis van beide figuren is dat bei¬den vergiffenis van hun zonden kregen. Boven het ovaal is een bekro¬ning, waarop een bol rust. Om de bol kronkelt een slang en op de bol staat een kruis. Dit is in de beeldende kunst de voorstelling van Gods vloek over de duivel, die in een slangengedaante verscheen aan de stam-ouders. Gods vloek was “Gij zult gevloekt zijn onder het ge¬dierte der aarde; gij zult op uw buik voort¬kruipen al de dagen uws levens”. De andere biechtstoel is van eikenhout, deel geschonken door de wedu-we Nicolaas Vroomen-Clerx.
– dovenbiechtstoel, een enkeleenvoudige open stoel, thans in het Heemkun¬demuseum.
– kelk en pateen, 20ste eeuw
– neogotische kelk uit de 19e eeuw, bestaande uit voet, schacht met knobbel en kom. Ze is van verguld zilver en draagt als meesterteken H E (= H.Esser). De voet is zeslobbig met een rand van rozetjes. Op de lobben zijn voorstellingen op het zilver uitgeklopt van: kruis¬groep – Jozef – Martinus – Lambertus – Lucia en Maria. De stam is opengewerkt met tra¬ceerwerk. De bol in het midden van de stam (nodus) is versierd met blad¬motieven en rozetten, waarin geleurde steentjes zitten. Tegen de kelk is een versiering van blad-ranken en bloemmotieven aange¬bracht.
– ciborie uit ± 1700, bestaande uit gedreven zilver en draagt het merk V/E. De voet is rond en geprofileerd met een rand van omlijste knoppen. Op de welving zitten drie putti met de arma Christi. De arma Christi zijn de lijdenswerktuigen des Heren. De kelkvorm is versierd met wingerdranken en druiventrossen, waartussen drie cartouches met de voorstellingen van: O.L.Vrouw van Zeven Smarten, Franciscus en Antonius. Het deksel heeft een gekartelde rand en is versierd met acanthusbladeren. Als bekroning is er een bol, waarop een verguld en met ornamenten versierd kruisje zit.
– cilindermonstrans uit 1641-1644, 49 cm hoog, van zilver en koper en geheel verguld. Ze is gemerkt met het stadsteken van Maastricht en als mees¬terteken: H S (= monogram Hendrix Stocx). Op de bovenzijde van het draagvlak staat het alliantieteken Huyn Printhagen en op het draagvlak zelf de inscriptie: ‘GOD: COMES DE HUYN BARO DE GLEEN COM PROV BALIUNGE GEN MARECHALLUS CAMPI SAG CAES A ANNO 1642’ = Godfried Graaf (van) Huyn, Heer van Geleen, Provinciale Commandeur (= Landcom¬mandeur) van de Balie (Alden-) Biezen, Generaal (en) Veldmaarschalk van zijn Doorluchtige Keizerlijke Majesteit (= de Duitse keizer). De voet, de lobben en de stam zijn rijkelijk versierd met che-rubkopjes en ornamenten. In plaats van het cilinderglas is er een ronde lunuls, de reeds genoemde gulden ring, waar¬mee de H.Hostie in de monstrans wordt geschoven. Boven de lunula is een gewelfde overhui-ving; op dit plateau zijn twee kleine zuiltjes met aan de buitenzijdew arabesken. In het midden zit een beeldje van Marie met Kind in mandorla. Boven dat plateau zit een opengewerkt koepeltje, waarop een kruisje met corpus.
– stralenmonstrans uit 1774-1776, 88 cm hoog en van zilver met mer¬ken. Op de voetrand het stadsteken van Maastricht, de vijfpuntige ster; meester¬teken F.H. = Francois Joseph Hourdoncq. Er zijn vier medail-lons, waarvan slechts een is gegraveerd: I-D-A ? GOSENS / D.D. 1775.
– monstrans uit 1916 in neoromaanse vormgeving; 65 cm hoog en van verguld zilver. De merken staan onder de voet: A.Witte, Achen en een maantje, een kroon en het getal 800. Schenkster was de weduwe Jean Lemmens-Jennissen
– reliekhouder uit 1850 in de vorm van een monstrans; 19 cm hoog en van tin. Ze staat ietwat scheef.
– reliekhouder uit ± 1900 van verguld koper, 38 cm hoog in neoromaan¬se vormgeving. De ronde theka heet een reliek van het H.Kruis te herbergen
– reliekhouder uit ± 1900 van verguld koper, 50,5 cm hoog. De ronde theka zou een reliek van de H.Lucia bevatten. Rond die theka staat in blauw en wit emaille het rondschrift: H.Lucia Maagd Martelares
– twee godslampen uit de 20ste eeuw: in neoromaanse vorm 150 cm hoog en van gegoten brons. Aan de onderzijde zit een gegoten leeuwenkop met ring. De kettin¬gen zijn bevestigd aan drie gevleugelde draken, die een openge¬werkt zeslobbig lichaam omvatten. Aan de bovenzijde zit een band met gegraveer¬d randje van bladmotie¬ven en glasstenen. Steeds met olie gevuld beeldt ze de onuitputtelijkheid van de zalvende gena¬degunsten van Chris¬tus uit
– kandelaars: een stel van 10 stuks uit begin 18e eeuw, die in hoogte ver¬schillen nl. 6 van 78 cm en 4 van 66 cm hoog. Ze zijn gegoten en van verzilverd koper. De driezijdige voet staat op drie voluut¬pootjes. Op de zijden zijn drie gemonteerde hoofden te zien: Chris¬tus, Maria en Petrus
– 3 wierookvaten
– 10 88 cm hoge neogotische processielantaarns uit eind 19e eeuw
– 2 ziekenlantaarn van geel koper uit de 20ste eeuw
– processiestaf uit de 19e eeuw, 25,5 cm hoog van zilver met erop een beeldje van St.Jozef
– houten kollectebakje uit de 18e eeuw (thans in Heemkunde Museum)
– tabernakel van hout uit begin 19e eeuw. Het architaaf wordt gedra¬gen door twee vrijstaande kolommen met vergulde composietkapitelen. Op de tabernakeldeur is in reliëf een kelk met hostie aangebracht
– grafstenen in zuidelijke zijkapel: zwarte hardstenen grafsteen, ver¬sierd met takken en in het midden een ovaal met daarin de tekst: Graf van Maria Caroline Hendrika Caters, weduwe van Jan Hendrik Stas, oud schepen en stadhouder van Maastricht, overleden den 17 mei 1839 in de ouderdom van 73 jaren. R.I.P. En A.M.A.Capi¬taine huis¬vrouw van G.J.G. Stas, Raads¬heer. Overleden te Luik den 9 December 1841 In den ouderdom van 34 jaren.
– Grafsteen: gedeelte naamse steen van 59 X 96 cm, die werd aangetroffen als vloer van een kast in het westportaal, welke vermoedelijk bij de bouw als dusdanig werd verkapt. Ze draagt +de tekst: Hier liggen begraven Willem Oensel / sterf anno (MD)CI ende Maria / Schellincx sterft….. / ende Pieter Oensel / ..den 31 Mert. / Beyde Lieutenant voogden ende / schepenen der Hoeftbanck Beeck / Godt troest de zie-len.
– Grafzerk van Arnold Huyn +1579 en echtgenote +1612. Het is een naamse steen van 260 x 125 cm. En een dikte van 25 cm. Ze heeft in het ondergedeelte een schuine bruik en werd in 1990 onder de vloer van het middenpad weggehaald. Op een rechthoekige verhoogde cartouche met een deels afgesleten inscriptie zien we op een getrapte verhoging een ronde band met lnks, boven en rechts een verdikking. Hierin be-vinden zich twee langwerpige schildjes, waarvan de wapens zijn afgesleten, met helmteken en dekkleden. De tekst luidt: ICI-GIST MESSIRE / ARNOLD HUYN D,AMSTENRAEDT / SEIGNEUR DE GE-LEEN ET GOUVERNEUR ET CAP. / GENERAL DU PAYS DÓUTRE MEUSE / ET DE LA VILLE DE MAESTRICHT / QUI MOURUT L,AN 1579 ET DAME ANNA / DE GROYSBEECK SON EPOUSE / LAQUELLE MOURUT L,AN 1612 / DIEU AYE PITIE DE LEURS AMES.
– orgel: een drie-klaviers pneumatisch orgel van de Fa. Gebr. Franssen te Roermond, dat omgebouwd in
een electro-pneumatisch orgel met behoud van een gedeelte van het oude pijpwerk en de windvoorzie-ning. Ook de oude orgelkast met front bleef gehandhaafd. Het rugwerk is geheel nieuw
muurschilderingen:
Kerken konden als “het huis van de Heer” nooit mooi genoeg zijn. Boven¬dien was de kerk in vroeger tijden ook de enige plaats, weer de gelovigen de leer en het leven van Christus beter leerden begrijpen. Vandaar dat in de kerken ook alle beeldende kunsten voorkomen. Door middel van schil¬deringen, schilderijen, beelden en gebrandschilderde ramen kon de gelovi¬ge zich het leven van christus en van de heiligen beter voorstellen. Deze visuele voorstelling was noofzakelijk, omdat mensen analfabeten waren.
De schilderingen op wanden en pilaren hebben in de oude St.Martinus¬kerk waarschijnlijk een belangrijke rol gespeeld. Bij de bouw van de nieuwe kerk nam de schildering een zeer belangrijke plaats in. De hele kerk werd toen beschilderd. De muren van het priester¬koor werden in 1916 beschilderd door Dhr. Lem-mens, kunstschilder te Heerlen. De kosten bedroegen 1500.-. Ook de muren van de zijkoren werden door de Hr. Lemmens beschilderd. De beschildering van het oksaal werd gedaan door de Colen uit Sit-tard. Aan hem werd 166,- betaald.
In de jaren vijftig werd de hele kerk wit geschilderd. Nu probeert men een aantal oude schilderingen weer terug te halen. Gelukkig heeft men niet het plan opgevat om alles weer terug te halen, want een zo druk beschilderde kerk past niet meer in onze tijd. Daar de kerk ook geen oude basiliek is, waar zulke schilde-ringen wel op zijn plaats zijn als typishe tijdsweergave, is het historisch gezien niet inte¬ressant om deze schilde¬ringen te doen herleven.
De schildering in de absis is een voorstelling van de aanbidding van het Lam uit 1910. Het Lam, hier weergegeven als “opgestaan uit de dood”, houdt een zegevaan vast waarop het kruis staat en is door een godheids¬nimbus en mandorla d.w.z. een aureool in de vorm van een krans, van afwisselend stralen en vlammen, omstraald. Beneden de inscriptie A Û: God. Dit zijn de Griekse letters van het alfabet, alfa en omega, het begin en het einde. Deze voorstelling symboliseert Christus als verlos¬ser. Het Lam is omge-ven door de vier evangelisten, de verkondigers van de zege van de Heer. De evangelisten zijn weer (zoals bij het triomfkruis) weergegeven met hun persoonlijk symbool, n.l. leeuw, stier. adelaar en gevleugeld mens. Onder de mandorla zien we vuurraderen, het teken van de engelen in de betekenis van TRONEN, d.w.z. de troondragers van de God¬heid. Zij betekenen: de Majesteit en de Gerechtigheid. Verder zijn er vijf serafijnen, engelen met zes vleugels, die enkel vuur en liefde zijn. De serafijnen behoren tot de hoogste rangorde van de engelen, omdat zij in naastste betrekking staan tot God. In de benedenzone de vierentwintig oudsten met hun schalen en muziekinstrumenten. De hele voorstelling van de Majestas Domini als een versieringsmotief in een absis stamt uit de Karolingi¬sche tijd en werd ook nog toegepast in de romaanse kerken van de 12e en 13e eeuw. Evenwel werd dan niet het Lam, maar Christus in de man¬dola geschilderd als leraar, van wie de vier evangelistensymbolen uitgaan. In later tijd komt ook het Lam Gods voor.
Beneden de absis, tussen de gebrandschilderde ramen, zijn vier heili¬gen onder een baldakijn geschilderd n.l. Willibrordus, Martinus, Servatius en Bonefatius. Willibrordus wordt afgebeeld met vaatje; Martinus met een gans; Servatius met een sleutel en Bonefatius met een evangelieboek in de hand, dat met een zwaard wordt doorstoken. Ook zijn alle vier als bis¬schop afgebeeld. Het hier afbeelden van deze heiligen is waarschijnlijk te verklaren uit het feit dat ze, op Martinus na, bisschop en aartsbis¬schop in een der Ne-derland¬se kerk¬provincies zijn geweest en Martinus omdat hij de kerkatroon is.
Op het voorplein staand H.Hartmonument, oorspronkelijk langs de stoeprand staand, werd daar 26 nov. 1922 onthuld.
pastoors St.Martinusparochie vanaf 1882
1839 Roersch J.B.
1854: Vierboom
1882: P.Hillen, pastoor 1882-1890, die in 1883 het initiatief nam tot het bouwen van een nieuw kerkgebouw.
1891: Roersch G.A.H. pastoor tot 1897
1897: Voncken A.J. pastoor tot 1924
1924: Brounts P.H. pastoor tot 1949
1949: Schoolmeesters M.J.J. pastoor tot 1962
1962: Lanckoor J.W.J. pastoor tot 1963
1963: Voncken J.J.H. pastoor tot 1969
1969: Heynen J.H.W. pastoor tot 1983
1983: Quanjel pastoor tot 1992
1992: Heijnen pastoor tot 2004
2004: Kenis pastoor tot
kapelaans St.Martinusparochie vanaf 1886
1854: Keens
1854: Hubrix
1861: Peters M.L.H.H.
1868: Wetzels A
1869: Boesten J.H.A.
1886: Voncken A.J. kapelaan tot 1891
1890: Batta E.H.L. kapelaan tot 1891
1891: Portz F.J.M. kapelaan tot 1897
1897: Dirix H.A. kapelaan tot 1906
1900: Kissels M.H.V. kapelaan 1909
1906: Rongen N.H. kapelaan tot 1915
1909: Brune M.H.J. kapelaan tot 1912
1912: Gadiot H.A.J. kapelaan tot 1919
1915: Lenaerts A.F.M. kapelaan tot 1925
1919: Eijs E.F.H. kapelaan 1932
1925: Bertin J.E.L.Th. kapelaan 1949
1932: Custers A.W.J.M. kapelaan tot 1939
1939: Essers N.H. kapelaan tot 1952
1949: Willems H.J.W. kapelaan te Beek tot 1958 en daarna pastoor van de O.L.Vrouweparochie aldaar
1951: Lebens A.H.M. kapelaan tot 1952
1952: Coenen H.P.J. kapelaan tot 1959
1959: Heggen J.A. kapelaan tot 1965
Menge J.E.B. kapelaan tot 1960
1960: Houben H.J. kapelaan tot 1968
1965: Franssen A.G.M. kapelaan tot 1971
1968: Borghans A.Ch. kapelaan tot 1973
1971: Le Rütte H.V.J. kapelaan tot 1978, waarna hij pastoor werd in de O.L.Vrouweparochie aldaar
1973: Vos C.H. de kapelaan tot 1976
1976: Kerkhofs P.J.H. kapelaan tot 1981
1979: Punt J.M. als kapelaan/assistent gewijd en in 1980 vertrokken naar Augsburg
1981: Haver J.F.M. kapelaan tot
1987: Oudheusden B. van kapelaan tot
1987: Hegge B. kapelaan tot 1990
1990: Temme A. diaken/kapelaan tot 1991
klokken:
– de grootste klok is hergoten in 1826, weegde voor het hergieten 880 kilo, hergoten zijnde 939½. Zij heeft gekost voor het hergieten ƒ330 en voor iedere kilo zwaarder ƒ 2.20. de 939½ tegen 220 maakt ƒ 2068
– de tweede klok: is hergoten in 1837, weegde voor het hergieten 704 kilo, hergoten zijnde 823, heeft ge-kost voor het hergieten 60 fr, per 100 kilo en 4 fr, per kilo materie bijgedaan
– de kleine klok: zoude wegen 325 kilo.
De klokken wegen samen 2087½ ad 4 fr. De kilo = fr. 8350
De drie klokken zijn in de brandassurantie geschat 8000 fr.
Kerkhof rond St.Martinuskerk:
– graf van Godefried Stas eere raadsheer van het hof van cassatie van België. Geboren te Maastricht den 24 Maart 1802. Overleden te Beek den 10 November 1876 R.J.P.
– grafmonument met: Ici Repose / la Très Noble Dame Caroline / Baronne de Rosen de Haren / née à Maestricht le 14 avril 1810 / décédée à Beek le 30 juillet 1889 / Douairière de M. Frantz Cornélie / ancien membre des Etats-Généraux / et des Etats Députés du Duché de Limbourg / et / la très noble dame Lucie / Baronne de Rosen de Haren / née à Maestricht le 21 janvier 1813 / et décédée au chateau de Beek / le 2 juin 1893 / munies des Sacrements / de notre mère la sainte Eglise.
– grafmonument met: een schild, beladen met een roodgeblazoende keper, vergezeld van 3 rozen, 2 en 1: gedekt door een negenparelige kroon en omgeven door twee onder samengebonden takken (de Rosen) en de tekst: Ci Gît / la Très Noble Dame / Marie Catherine Iosephine / Françoise / Baronne de Rosen / Décé-dée le 21 Octobre 1836 / Dans la 61me année de son âge / ainsi que son époux / le très noble seigneur / George Louis / Baron de Rosen / décédée le 30 juin 1868 / dans la 90me année de son age / R.I.P. Verder een doodshoofd en twee gekruiste doodsbeenderen en terzijde een zandloper.
– grafmonument: Ici Repose / le très noble seigneur Auguste / Baron de Rosen de Haren / Membre de l’ordre équestre / Chevalier de l’Ordre Orange-Nassau / Ancien Membre des Etats Provinciaux / Echevin de la commune de Beek / Prèsident de la Sociétée de St. Vincent de Paul / né à Maestricht le 15 Janvier 1815 / décédée en son chateau de Beek / le 19 Décembre 1904 / Et / Madame Clotilde / Schoenmaeckers / née à Beek le 7 Avril 1847 / décédée le 25 Décembre 1925 / Douairière de Messire / Adolph de Coune.
– grafsteen van Arnold Huyn +1579 en echtgenote +1612. Het is een naamse steen van 260 x 125 cm. En een dikte van 25 cm. Ze heeft in het ondergedeelte een schuine bruik en werd in 1990 onder de vloer van het middenpad weggehaald. Op een rechthoekige verhoogde cartouche met een deels afgesleten inscriptie zien we op een getrapte verhoging een ronde band met lnks, boven en rechts een verdikking. Hierin be-vinden zich twee langwerpige schildjes, waarvan de wapens zijn afgesleten, met helmteken en dekkleden. De tekst luidt: ICI-GIST née – Grafzerk van Arnold Huyn +1579 en echtgenote +1612. Het is een naamse steen van 260 x 125 cm. En een dikte van 25 cm. Ze heeft in het ondergedeelte een schuine bruik en werd in 1990 onder de vloer van het middenpad weggehaald. Op een rechtshoekige verhoogde cartouche met een deels afgesleten inscriptie zien we op een getrapte verhoging een ronde band met lnks, boven en rechts een verdikking. Hierin bevinden zich twee langwerpige schildjes, waarvan de wapens zijn afge-sleten, met helmteken en dekkleden. De tekst luidt: ICI-GIST à Maestricht le 14 avril 1810 / dvéc
– grafzerk van Arnold Huyn +1579 en echtgenote +1612. Het is een naamse steen van 260 x 125 cm. En een dikte van 25 cm. Ze heeft in het ondergedeelte een schuine bruik en werd in 1990 onder de vloer van het middenpad weggehaald. Op een rechthoekige verhoogde cartouche met een deels afgesleten inscriptie zien we op een getrapte verhoging een ronde band met lnks, boven en rechts een verdikking. Hierin be-vinden zich twee langwerpige schildjes, waarvan de wapens zijn afgesleten, met helmteken en dekkleden. De tekst luidt: ICI-GIST éd- Grafzerk van Arnold Huyn +1579 en echtgenote +1612. Het is een naamse steen van 260 x 125 cm. En een dikte van 25 cm. Ze heeft in het ondergedeelte een schuine bruik en werd in 1990 onder de vloer van het middenpad weggehaald. Op een rechthoekige verhoogde cartouche met een deels afgesleten inscriptie zien we op een getrapte verhoging een ronde band met lnks, boven en rechts een verdikking. Hierin bevinden zich twee langwerpige schildjes, waarvan de wapens zijn afge-sleten, met helmteken en dekkleden. De tekst luidt: ICI
– grafsteen van Pastoor Arnoldus de Greef, die aangetroffen werd als dorpel van pand Romans Molen-straat 6/8 en daar vermoedelijk terecht gekomen is tijdens het ophogen van de kerkvloer. Ze werd her-plaats tegen de gevel van pand Lindeboom. Ze is 194 x 120 cm groot en 25 cm dik, maar de linker be-nedenhoek ervan is afgebroken. In een uitgediept rond veld staat in het midden van de steen in verhoging een rechthoekige cartouche zijn wapenschild met erboven een kelk en eronder de tekst: Hic Lacet Rdys D’ Arnoldus / de Greef O.T.P. QVI Obyt Aº 1633 / 19-9bris