BEEK IN DE TWEEDE WERELDOORLOG, EEN GEVAL APART?
door Herman van Rens

17 september 2004. Zestig jaar is Beek bevrijd. In dit artikel wil ik de vraag beantwoorden of Beek een geval apart was in de oorlog. Is het de moeite waard om de Beekse oorlogsgeschiedenis te bestuderen? Of is Beek een gewoon Limburgs dorp, inwisselbaar voor zoveel andere plaatsen? In welke opzichten wijkt de oorlogsgeschiedenis van Beek af van het gemiddelde patroon in Nederland?
Voor de grote meerderheid van de 8000 inwoners van de toenmalige gemeenten Beek en Spaubeek ging het leven na 10 mei 1940 gewoon verder. Ook na de bevrijding was de samenleving weinig veranderd. De meerderheid bleef trouw de katholieke kerk bezoeken, op de (van naam veranderde) katholieke partij stemmen, werken in de landbouw, de kleine industrie en de kolenwinning en uit overtuiging contributie betalen aan de katholieke standsorganisaties.
Er was veel gebeurd tijdens de oorlog. Er waren doden te betreuren en huizen vernield. Maar toch: de oorlog was voor de meerderheid niet meer dan een rimpel in de geschiedenis. Na de oorlog herinnerde men zich misschien nog meer de leuke momenten: gekke situaties in de schuilkelders, plagerijen van de Mof, die verzet werden genoemd, en vooral een spannende maar niet al te gewelddadige bevrijding.
De eerste vijf jaren na de oorlog kenden ook hun problemen. Er heerste werkeloosheid, mede omdat een aantal bedrijven in de oorlog waren verwoest. De wederopbouw verliep moeizaam door gebrek aan geld en aan bouwmaterialen. Het dagelijks leven was zwaar, omdat veel producten nog op de bon waren, en omdat veel jongemannen werden opgeroepen voor harde en gevaarlijke militaire dienst in de opstandige kolonie Nederlands-Indië. Dit alles was echter niet anders dan overal elders in Nederland.
Enkele groepen vormden een uitzondering op het algemene beeld. Voor dezen was de oorlog een catastrofe geweest, een bedreiging van het bestaan en een absolute breuk tussen verleden en toekomst. Als er al een toekomst was. Dit geldt voor de vervolgden om hun “ras”, de joden en de zigeuners. Het geldt op een andere manier ook voor een – niet zo kleine – groep mensen, die om welke reden dan ook ervoor gekozen hadden of ertoe gedwongen waren, de bezetter actief te steunen: de in Beek wonende (Rijks-)duitsers, de leden van de N.S.B., en de vrijwilligers voor de Waffen-S.S.. Op al deze groepen zal nader worden ingegaan. Eerst echter iets over Beek in het algemeen.
Wat was er gebeurd in Beek?
Veel! Er waren militairen gesneuveld. Er waren mensen gedeporteerd en vermoord. Er waren op andere manieren mensen gewelddadig om het leven gekomen. Er waren woningen en bedrijven verwoest. Er waren reputaties en vriendschappen vernietigd. Meisjes waren ongewenst zwanger. Blijvende rancunes, die het gevolg waren van keuzes die mensen in de oorlog hadden gemaakt, bleven het dagelijks leven beheersen.
In vergelijking met andere landen was Nederland redelijk ongeschonden uit de oorlog gekomen. Ongeveer 2,2% van zijn bevolking had door de oorlog het leven verloren. Ter vergelijking: in de Sovjet-Unie bedroeg dit percentage 11, in Duitsland 12, en in Polen 20.
In vergelijking met andere plaatsen in Nederland had Beek niet zo’n hoge tol betaald. De 32 oorlogsdoden vertegenwoordigden 0,4% van de bevolking van Beek en Spaubeek.
De sterfte door natuurlijke oorzaken in de jaren 1940-1944 zal ongeveer 400 personen hebben bedragen. Dit betekent dat in de oorlog de rouw in Beekse gezinnen voor meer dan 90% was veroorzaakt door normaal overlijden, en slechts voor minder dan 10% door de oorlog.
Onder de 32 oorlogsslachtoffers bevonden zich 10 joden, 6 zigeuners, 3 slachtoffers van Duitse kampen en gevangenissen, 4 militairen en zeevarenden in Nederlandse dienst, 5 personen in dienst van de Wehrmacht of de Waffen-S.S. en 4 slachtoffers van bombardementen.
Hierbij moet wel worden aangetekend, dat Beek-centrum in vergelijking met de andere dorpskernen onevenredig zwaar is getroffen door de oorlog. Van de in totaal 32 oorlogsdoden waren er maar liefst 26 afkomstig uit Beek-centrum, terwijl deze kern slechts ruim 3000 inwoners herbergde van de 8000, die er in totaal woonachtig waren in het gebied van de toenmalige gemeenten Beek en Spaubeek.
Er was veel materiele schade. Van de in totaal 1600 woningen van Beek en Spaubeek werden er tijdens het grote “bombardement van Geleen” op 5 oktober 1942, 35 verwoest en 20 zwaar beschadigd. Hieronder waren grote panden als het Retraitehuis in Spaubeek, en in Beek rondom de kerk grossierderij Retera, apotheek Bloemen, drukkerij Hoppers, een bakkerij, een drogisterij, een slagerij, een kruidenier, een slijterij, een cafe-danszaal en een deel van het oude-mannenhuis van de zusters in de Molenstraat. Gedurende de gevechten rond de bevrijding werden nog eens 10 woningen verwoest, en 20 zwaar beschadigd. Door de oorlog waren er in beide gemeenten in totaal 85 woningen blijvend of tijdelijk onbewoonbaar, ruim 5% van het totale bestand. Ook in materieel opzicht had Beek-centrum de grootste klappen gehad.
In Beek is geen honger geleden. Er hoefden geen mensen voor langere tijd te worden geëvacueerd. Een behoorlijk aantal woningen is verwoest, maar daarbij vielen (toevallig) weinig dodelijke slachtoffers. Uit Beek en Spaubeek kwamen verhoudingsgewijs weinig mensen terecht in een concentratiekamp of gevangenis. Het aantal slachtoffers in deze groep is tienmaal kleiner dan verwacht mocht worden op grond van het aantal inwoners. Dit is vooral te danken aan het feit dat weinig mensen werden gedeporteerd voor de Arbeitseinsatz. Zeer veel mannen kregen een vrijstelling omdat ze werkzaam waren in de kolenwinning of in de landbouw. Bovendien was gemeenteambtenaar Willy Sangers zeer inventief in het bedenken van methoden om onder de dwangarbeid uit te komen.
Dit brengt ons bij het Verzet. Het grote, “officiële” verzet was in Beek en Spaubeek niet omvangrijk. Er werd nauwelijks geschoten en gesaboteerd. Illegaal drukwerk werd op bescheiden schaal vervaardigd. Het landelijke verzetsblad Trouw – merkwaardig, van protestantse signatuur – werd in Beek intensief verspreid en gelezen.
Daarentegen was Beek groot, wellicht uniek, in het stille administratieve verzet. Het werk van Willy Sangers in het gemeentehuis was effectief, het droeg bij aan het redden van mensenlevens. Het was een der grondslagen voor wat beslist gezien moet worden als de grootste daad van Beek tijdens de Tweede Wereldoorlog: het redden van tweederde van de joodse inwoners.
De helpers van de bezetter
Als we de tabel bekijken moet het opvallen, dat – na de joden en zigeuners – de meeste slachtoffers vielen onder degenen die in dienst waren van de bezetter. Twee Beekse jongemannen, die de Duitse nationaliteit hadden, sneuvelden in dienst van de Wehrmacht. Drie mensen met de Nederlandse nationaliteit kwamen niet terug van het Oostfront, waar zij dienden als vrijwilliger bij de Waffen-S.S.
In Beek woonde een vrij grote groep Rijksduitsers. Dat waren voor het merendeel gewone Beekenaren, die met tegenzin gehoor gaven aan de oproep hun dienstplicht voor de bezetter te vervullen. Beide gesneuvelden behoorden tot deze groep. Daarnaast was er een aantal Duitse ingezetenen die met overgave de kant hebben gekozen van hun land van herkomst. Zeven van hen werden na de bevrijding gezocht als “oorlogsmisdadigers”, een zware term voor de in het algemeen lichte vergrijpen die hun ten laste waren gelegd. Vooral als bewakers op de Staatsmijn Maurits hebben zij veel last veroorzaakt aan mensen die door sabotage of stakingen iets wilden doen voor de nationale zaak. Daar staat tegenover dat het ook een Rijksduitser was, die een der mooiste daden uit de oorlog heeft verricht. Frits Linke uit de Kloostersteeg deserteerde uit de Wehrmacht. Om zijn eigen leven te redden dook hij onder in een plaggenhut in de Peel. Toen het leven van Mannela Franz, de uit Beek aan de deportatie ontkomen zigeuner, ernstig gevaar liep, vond deze veiligheid bij Frits Linke in diens hut.
Er waren in Beek tamelijk veel N.S.B.-ers. In 1935 had in Beek 11.8 procent van de kiezers gestemd op de N.S.B., en in Spaubeek 6.7 procent (landelijk 8 procent). Ongeveer 80 personen, 1 procent van de bevolking, is lid geweest van die partij (landelijk 0.9%). Ook door leden van deze groep zijn wandaden begaan. Met uitzondering van burgemeester Regout heeft Beek echter geen oorlogsmisdadigers gekend.
Minstens zes Beekenaren namen vrijwillig dienst in de Waffen-S.S. Vrijwillig, maar ook redelijk toevallig, omdat ze uit N.S.B.-gezinnen kwamen, of omdat ze op deze manier een puberteitsconflict met hun opvoeders uitvochten. De tol die zij in Rusland betaalden was vreselijk: drie jongens sneuvelden. De anderen kwamen terug, ziek, uitgehongerd, en … uitgekotst.
De tol was hoog, ook voor de overlevenden. Helpers van de gehate Mof, en met hen meisjes die de pech hadden gehad verliefd te raken op een Duitse soldaat, werden na terugkeer veracht, vernederd, langdurig gevangen gezet en uitgestoten uit de dorpsgemeenschap. Nog dertig jaar na de oorlog was het een gestigmatiseerde groep. Het was vreselijk voor hen en het kwam nooit meer goed, maar dat was in Beek niet anders dan elders in Nederland.
De Holocaust in Beek
Van de 26 joden die in Beek woonden toen de jodenvervolging begon, zijn er 10 gedeporteerd en vermoord, 38 procent. In een overzicht van Henk Flap uit 1997 worden 53 Nederlandse gemeenten met elkaar vergeleken. In geen enkele van deze gemeenten was het percentage vermoorde joden zo laag als in Beek. In heel Nederland is ongeveer 75 procent van de joden vermoord. Voor Maastricht, Sittard en Heerlen zijn de percentages respectievelijk 71, 93, en 83.
Beek heeft dus, gezien de cijfers, goed gezorgd voor zijn joodse burgers. Getallen kunnen bedrieglijk zijn, immers op een aantal van 26 joden vertegenwoordigt een persoon al gauw vier procent van een populatie. Maar de stelling wordt alleszins bevestigd als men de geschiedenis van de Joden in Beek van persoon tot persoon onderzoekt.
Voor een deel ligt de verklaring in het feit dat er in Beek slechts een kleine groep joden woonden, die goed waren geïntegreerd, normaal participeerden in het gemeenschapsleven, en soms door familiebanden waren verbonden met de niet-joodse bevolking. Toch is dit niet de hele verklaring. Beek heeft goed gezorgd. Dit feit krijgt des te meer glans, als we in aanmerking nemen dat in Beek gedurende de hele periode van de jodenvervolgingen een N.S.B.-burgemeester aan het hoofd stond. Burgemeester Smalbach (december 1941 tot juli 1943) staat bekend als weinig fanatiek. Niettemin was hij het, die het vluchtelingengezin Steinberg uit hun huis zette, om er vervolgens zelf in te trekken. Hij was het ook die in juni 1942 een joodse man liet arresteren en deporteren, omdat hij “illegaal” en zonder jodenster in Beek verbleef. Door Beekse politieagenten, en onder Smalbachs verantwoordelijkheid, werden acht leden van de gezinnen Benedik, van der Horst en Wolf gearresteerd. Zij overleefden hun deportatie naar Auschwitz en Sobibor niet. De opvolger van Smalbach, Regout (oktober 1943 tot september 1944), staat wel als fanatiek bekend, maar heeft, voor zover wij weten, geen joden laten arresteren. Wel zigeuners, maar daar kom ik later op terug.
In het licht van de voortdurende aanwezigheid van een N.S.B.-er als burgemeester is het grote percentage overlevenden van de Holocaust bijzonder. Wij hebben gegevens uit de archieven, en uit interviews die erop wijzen dat ALLE Beekse joden op zijn minst een AANBOD hebben gehad tot hulp door hun niet-joodse dorpsgenoten. Allen, behalve het eerder genoemde echtpaar Steinberg, dat reeds uit Beek was verhuisd, toen de deportaties begonnen.
De onderduikers, 3 gezinnen en 3 individuele personen, vonden veiligheid bij Beekenaren of elders, met de hulp van Beekenaren. Op de acht vanuit Beek gedeporteerden werd vergeefs aandrang uitgeoefend om onder te duiken. Van de meesten weten we, en van de overigen vermoeden we, dat ze bovendien gewaarschuwd werden door gemeenteambtenaar Sangers voor de op handen zijnde vervolgingsmaatregelen. Willy Sangers was ongetwijfeld een bijzonder man. Hij was een der zes ambtenaren die werkten in het gemeentehuis van Beek. Hij deelde zijn werktafel met een pro-Duitse collega, en de burgemeester keek hem op de vingers. Onder hun ogen deed hij zijn werk. Hij was een vraagbaak voor iedereen in Beek, die als gevolg van de oorlog in de problemen zat. Hij produceerde valse persoonsbewijzen, vaak op naam van een overleden leeftijdsgenoot van de aanvrager. Via verzetsgroepen wist hij aan extra bonnen te komen voor onderduikers. Hij waarschuwde burgers voor op handen zijnde razzia’s. Hij maakte zelfs mensen medisch ongeschikt voor de Arbeitseinsatz door hun “eczeem” te bezorgen met een speciaal smeerseltje. Sangers zat op een strategische plek en wist daar ten volle gebruik van te maken. Hij was een nauwgezet ambtenaar, maar op het juiste moment wist hij de gemeentelijke bevolkingsadministratie te veranderen in een chaos. Jaren na de oorlog had men daar nog last van.Veel mensen hebben van zijn werk profijt gehad, in het bijzonder de joden. Waarschijnlijk heeft hij allen gewaarschuwd. Hij heeft hen dringend geadviseerd om onder te duiken. Zonodig regelde hij valse papieren. In meerdere gevallen heeft hijzelf de onderduik mee georganiseerd.
De Holocaust is in Beek dus allerminst “normaal” verlopen. In Nederland als geheel was deportatie de regel, onderduiken de uitzondering. In Beek was het omgekeerd: een situatie, die meer lijkt op die in België en Frankrijk, waar respectievelijk 59 en 74 procent van de Joden werd gered.
De Holocaust is in Beek nog in een ander opzicht ongewoon verlopen. Van de 254 zigeuners, die uit Nederland naar Auschwitz weden gedeporteerd, waren er negen gearresteerd door de politie in Beek.
Het bevel tot deportatie van de zigeunerbevolking kwam pas laat in de oorlog. Eerst moest de joodse klus worden geklaard. Zigeuners stonden, in tegenstelling tot de joden, niet als zodanig geregistreerd. Om hen te kunnen vangen hadden de Duitse autoriteiten de hulp nodig van de Nederlandse gemeentebestuurders. Er waren burgemeesters die – in strijd met de waarheid – meldden dat binnen hun gemeentegrenzen geen zigeuners verbleven. De burgemeester van Sittard bijvoorbeeld handelde aldus, en liet enige dagen voor de razzia een zigeunerjongen, die zat ingesloten wegens diefstal, vrij uit de politiecel. Burgemeester Regout daarentegen werkte volop met de bezetter mee. Hij liet zijn politieambtenaren negen leden van het gezin Franz arresteren, en naar Westerbork brengen. Zes van hen kwamen om. Het tiende lid van de familie wist te ontsnappen en vond een veilig onderduikadres bij de gedeserteerde Duitse soldaat Frits Linke.
Hoewel de Holocaust dus in Beek een allesbehalve gemiddeld karakter had, verliep de terugkeer en de opvang van de overlevenden in de samenleving wel volgens het in Nederland normale patroon. En dat is niet iets om trots op te zijn.
De drie overlevende zigeuners, die uitgemergeld en ziek uit de kampen kwamen, kregen geen ondersteuning. Zij waren immers “statenloos”. Hun voedsel kregen ze via familie of door te bedelen. Overigens hebben zij, voor zover wij weten, niet om hulp gevraagd bij de gemeente Beek.
In een recent onderzoek, uitgevoerd op last van de regering, bleek pas hoe slecht de teruggekeerde joden werden opgevangen, ook in Beek. Alle vier de teruggekeerde kostwinners moesten veel moeite doen hun woning terug te krijgen. Alfred Benedik en Louis de Leeuw vonden hun woningen bewoond door anderen. Pas na twee jaar harde juridische strijd gelukte het hen ze terug te krijgen. Slager Ber Meijer slaagde daar zelfs tijdens zijn leven helemaal niet in. Zijn huis was toegewezen aan een andere slager, wiens bedrijf in 1942 was gebombardeerd Deze weigerde het huis te verlaten. Pas na de dood van haar man in 1953 kreeg mevrouw Meijer de woning terug. Het pand, waarin de familie Kanarek haar kruidenierswinkel had gehad, was gehuurd van de in Sobibor vermoorde joodse weduwnaar Joep Wolf. Na de onderduik van Frans Kanarek had Wolf het huis voor een veel te lage prijs verkocht (moeten verkopen?) aan N.S.B.-burgemeester Smalbach. Mevrouw Kanarek woonde tot haar onderduik in bij Wolf. Smalbach had de woning doorverkocht aan een N.S.B.-er, die er een bedrijf had gevestigd. Na de oorlog volgde een bittere juridische en persoonlijke strijd. Mevrouw Kanarek wilde haar huis terug, de erven Wolf wilden rechtsherstel voor de te lage verkoopprijs, en de ex-N.S.B.-er weigerde te vertrekken. Jarenlang moest mevrouw Kanarek het huis delen met de nieuwe bewoners, terwijl de beide onderdelen van de woning gescheiden waren door golfplaten. Ook financieel was Beek niet gul voor de teruggekeerden. Mevrouw Kanarek vroeg tevergeefs om een voorschot van duizend gulden om haar winkel weer te kunnen opstarten. Uiteindelijk leende ze het geld van haar dienstbode. Meijer en Benedik kregen evenmin een gemeentelijke lening, en moesten geld lenen van een paar zakenrelaties, die als veeboer werkzaam waren.
Voor degenen die werden vervolgd om hun “ras” was Beek een apart geval in de oorlog. De moeite waard om niet te vergeten. Dat was de vraagstelling aan het begin van dit artikel.