De woeste avonturen van de Bokkenrijders 3

In tegenstelling tot de Bokkerijders van de eerste bende onder leiding van Matthias Ponts uit Hoensbroek hebben de Bokkerijders van de tweede bende, voor zover bekend, slechts een keer een inbraak in een kerk gepleegd. Ze kozen hiervoor de kerk van Oud-Valkenburg uit, waar zij in de nacht van maandag op dinsdag 7 oktober 1760 een bezoek brachten. De kerk van Oud-Valkenburg is toegewijd aan de H. Johannes den Doper. Het is een gotische kerk met een vierkante mergelstenen toren uit de 14e eeuw. Het koor dateert uit de 18e eeuw. Het is in 1757 door architect Couven uit Aken ontworpen. In 1830 en 1850 werd de kerk uitgebreid. Achter het koor bevindt zich een lagere sacristie.

Het gerecht van de Heerlijkheid Alden-Valkenborgh bemoeit zich pas op 22 november 1774, dus veertien jaar later, met deze inbraak. De 42-jarige koster Joannes Bemelmans wordt ontboden om te vertellen wat hij na de diefstal in de kerk heeft geconstateerd. Het gerecht bestond uit schout De La Croix en de schepenen H. Wijnands, P. Jacobs, J. Mulleners en J. Kornips. Schepen Wijnands fungeerde als loco-secretaris. Koster Bemelmans kon zich nog vaag herinneren, dat de diefstal in 1760 of 1761, in het begin van de maand oktober ten tijde van de kermis in Wijlre, gepleegd was. Hij was in die tijd al als koster aan de kerk van Oud-Valkenburg verbonden, maar woonde in IJseren, een gehucht, dat tot de parochie van Oud-Valkenburg behoorde. In alle vroegte was hij door een aantal parochianen uit zijn bed gehaald, omdat de tijding van de inbraak als een lopend vuurtje door het dorp was gegaan. Hij begaf zich terstond naar de kerk, waar hij ontdekte, dat de bandieten een raam van de sacristie aan de straatkant hadden geforceerd. Drie ijzeren staven, die voor het raam waren aangebracht, waren losgebroken. Hij vermoedde, dat dit met een zware houten paal was gebeurd. Nadat hij het kerkgebouw was binnengegaan, had hij onmiddellijk gezien, dat er kostbare voorwerpen gestolen waren, zoals een kelk, waarvan de coupe van zilver en de voet van koper was, en alle kerkelijke gewaden. In de sacristie was de offerstok gelicht. Hoeveel geld de Bokkerijders eruit gehaald hadden, wist koster Bemelmans zich niet meer te herinneren. Met de verklaringen van de koster kon het gerecht niet veel beginnen. Hoe het wel in zijn werk was gegaan, vernamen de schepenen pas in 1776. Toen werd namelijk een van de kopstukken, Anthoon Bosch uit Spaans-Walem gearresteerd. Na herhaalde martelingen konden de schepenen de ware toedracht met stukjes en beetjes uit zijn mond optekenen. Hieruit bleek, dat de Bokkerijder ‘’t swart Leentje’ (Leonard Didden uit Hollands-Walem) de regisseur van de enige kerkdiefstal van de bende was geweest.

Op 5 februari 1776 maakte de justitie een einde aan de liederlijke bezigheden van Anthoon Bosch. Hij werd in het kasteel te Amstenrade opgesloten. Tijdens de eerste ondervraging zei hij, dat hij ouder was dan 40 jaar. Zijn juiste leeftijd wist hij niet. Hij was in de bank Simpelveld geboren, maar woonde bij zijn arrestatie in Spaans-Walem onder Schin op Geul. Anna Maria Kuypers was met hem gehuwd. En met haar had Anthoon Bosch acht kin-deren, waarvan er in 1776 nog zes in leven waren. In eerste instantie ontkende hij al het hem ten laste gelegde. De verhoren werden echter voortgezet en toen al het praten niet hielp, kwam hij op 29 april op de pijnbank terecht.

Aangezien Anthoon ook bij de ‘territie’ nog bleef ontkennen werden hem om tien minuten over tien de duimschroeven opgezet. Een half uur lang kon Anthoon deze pijn verdragen. Toen gaf hij toe lid van de Bokkerijders te zijn. Zijn oom Anthoon Bosch, de beruchte glazer uit de Heek, had hem op het misdadig pad gebracht. Dat was alles wat hij wilde zeggen. De schepenen hadden echter lont geroken. Zij vermoedden, dat deze Anthoon Bosch hun veel meer gegevens over het doen en laten van de beruchte bende kon verstrekken. Om twaalf uur ging men opnieuw met Anthoon naar de tortuurstoel, waar men hem de linkerscheenschroef opzette. Na vijf minuten was Anthoon bereid zijn mond weer open te doen. Hij gaf toe, dat hij 15 of 16 jaar lid van de Bokkerijders onder leiding van zijn oom, de glazer, was geweest. Hij was pas enkele dagen in de bende opgenomen toen de bloedige overval op de boerderij van Frisschen in Arendsgenhout werd uitgevoerd.

Intussen was het half een geworden. De schepenen gunden hem enige rust en ‘tijd van bedenken’. Zo staat het althans in de akten. In werkelijkheid moesten de schepenen gaan eten. Om drie uur die middag werd het verhoor voortgezet. Anthoon was nog altijd onder de indruk van de vernietigende pijn van de scheenschroef. Hij begon onmiddellijk te bekennen, dat hij bij de overval in Arendsgenhout betrokken was. Hij stak een langdradig verhaal af, maar verzweeg heel handig feiten, die hem ten laste gelegd konden worden. Hij vertelde en vertelde, zonder eigenlijk iets wezenlijks te vertellen. De schepenen kregen echter in de gaten, dat Anthoon hen om de tuin probeerde te leiden. Zonder pardon werd hij opnieuw naar de pijnbank gebracht, waar de linkerscheenschroef hem weer bekentenissen moest afdwingen. Anthoon wist welke pijn hem te wachten stond. De martelingen van die morgen hadden hem ook geleerd hoe hij die pijn kon verbijten. Hij bleef zwijgen. Om kwart voor vier werd het de schepenen te bont. Zij gingen tot hardere maatregelen over. Men bond Anthoon de handen stevig op de rug, waarna hij aan de stroppade werd gehangen. Om vijf minuten voor vier begon de hevigste marteling. Twaalf minuten later, om zeven minuten over vier, was Anthoon een gebroken man, bereid om alles, wat de schepenen maar wilden, toe te geven. Nauwkeurig beschreef hij de gebeurtenissen in Arendsgenhout en noemde de complicen, die hieraan hadden deelgenomen.

Intussen was het echter laat in de middag geworden. De  zitting werd tot de volgende morgen verdaagd. Anthoon kreeg de hele nacht de tijd om van de doorstane emoties te bekomen. En hij herstelde zich wonderbaarlijk vlug.

In de morgen van de 30ste april waren de schepenen en Anthoon Bosch weer rond de pijnbank verzameld. Anthoon had zich echter voorgenomen te zwijgen, wat er ook allemaal zou gebeuren. Dat lukte hem enkele uren. Om 11 uur werden de duimschroeven weer op hem toegepast. Antitoon zweeg. Om kwart over elf zette men hem de rechterscheenschroef op. Anthoon verbeet de pijn en bleef hardnekkig zwijgen. Toen hij echter om 11.47 uur de linkerscheenschroef kreeg opgezet, was zijn verzet gebroken. Anthoon noemde de namen van 25 bendeleden. Dat nam bijna een uur in beslag. Klokslag half een – etenstijd voor de schepenen – werd de zitting gesloten en kreeg Anthoon weer ‘rust en tijd van bedenken’.

Na het ‘middagdutje’ werd het verhoor om drie uur hervat. Anthoon verraadde nog eens 14 Bokkerijders en omdat hem geen andere namen meer te binnen wilden schieten, beloofde hij de schepenen plechtig alle namen van Bokkerijders, die hij zich nog in de loop van de komende dagen zou herinneren, op te noemen. De schepenen namen zijn belofte serieus en lieten Anthoon op dat punt met rust. Men begon daarom aan het detailleren van verscheidene inbraken. Bij deze gelegenheid bekende Anthoon Bosch, dat hij ook bij de inbraak in de nacht van 19 op 20 april 1762 bij Ritzen in het Panhuis te Wijnandsrade betrokken was.

Op de derde dag van zijn verhoor verklaarde Anthoon medeplichtig te zijn geweest aan de inbraak bij de Eremijten op de Schaalsberg, bij de pastoor van Mangraten en bij Martin Schröder aan de Hand in het land van Ter Heyden. Bij deze bekentenissen gaf Anthoon Bosch een beschrijving van de kapitein van de Bokkerijders, chirurgijn Kerckhoffs uit Herzogenrath, zonder te weten, hoe belangrijk deze verklaring voor de justitie was. Anthoon vertelde, dat hij aan de Hand een heer uit Herzogenrade had gezien, van wie gezegd werd ‘eenen doctor te wezen’. Hij wist niet hoe die heer heette, maar hij had iets gehoord, van de glazer van Heerlen (Jacobus Schormans). Hij vervolgde: ‘dien doctor was middelmatig van postuur en gekleedt met eene roode surtout (overjas) als eenen heer’. Tenslotte wisten de schepenen hem ook de bekentenis af te dwingen, dat hij bij de diefstal in de kerk van Oud-Valkenburg betrokken was. Volgens Anthoon zou het er aldus zijn toegegaan.

Drie dagen voor de nacht van de diefstal lichtte Leonard Didden alias ‘’t Swart Leentje’ hem over de geplande inbraak in. Beiden werkten toen op het veld, de Weghbrig, Anthoon vroeg hem toen heel verbaasd: ‘Wo wilst u naar Aldenvalckenberg gaan, die qualijck konst vort koemen’. Leonard Didden antwoordde: ‘Ick sal wel daar komen, daar zijn nog andere, die met gaan sullen’. Anthoon accepteerde het voorstel zonder dat ‘’t Swart Leentje’ hem tijd en dag noemde. Een dag later wijdde Leonard Didden hem verder in de plannen in. Op maandagavond 6 oktober 1760 moest Anthoon in de buurt van het huis van Seyen Henske komen, waar hij de Bokkerijders Simon Vlecken, Seyen Henske en Jacobus Offermans zou ontmoeten.

Toen het donker was geworden trok dit viertal over de Schaalsberg, over de heide, de Wittenberg af tot aan het kruisbeeld bij het kasteel Schaloen. In de buurt van de ‘coolhoff aan de Leuff’ te Oud-Valkenburg stonden de Heeker complicen op hen te wachten. Hier werd overlegd hoe men de staven voor de ramen kon forceren.

Anthoon en Leonard wisten, dat er bij het kasteel Schatoen houten palen lagen. Men kwam overeen, dat die het best te gebruiken waren. De palen werden gehaald en naar de kerk van Oud-Valkenburg getransporteerd. (Op bevel van de glazer Anthoon Bosch moesten de gebroeders Stas en Gerard Packbier zorgen dat de palen bij de kerk kwamen). Bij de kerk moesten de Bokkerijders halt houden. De glazer, Gerard en Stas Packbier en Leonard Didden gingen eerst op verkenning uit. Ze slopen rond het kerkgebouw om het zwakste punt te bepalen. Een raam van de sacristie bleek de geschiktste plaats te zijn. De achtergebleven Bokkerijders kregen een teken, dat zij zo stil mogelijk naar de kerk moesten sluipen. Met vijf man braken zij de ijzeren staven voor het raam weg. Daarna werd een aantal wachtposten uitgezet. Toen iedereen op zijn plaats was drukte de glazer vakkundig de ruit in. Hij kroop als eerste de sacristie binnen, gevolgd door Gerard Packbier, Anthoon Bosch zelf en Reniers Sijben. Voordat Leonard Didden naar binnen durfde gaan, maakte hij zijn gezicht met roet zwart. De glazer Anthoon Bosch hielp de bandieten vanuit de sacristie een handje bij de klauterpartij. In ongeveer een half uur tijd hadden de mannen de kerk leeggeroofd. Via dezelfde weg gingen zij weer naar buiten.

De beklaagde Anthoon Bosch ondertekende zijn verklaring met een kruisje omdat hij niet schrijven kon. Toen hij echter op 2 mei 1776 opnieuw werd verhoord, ontkende hij plotseling alles. Het hele verhaal zou gelogen zijn. De oorzaak van deze plotselinge ommezwaai was in het feit gelegen, dat hij in handen van de glazer en ‘’t Swart Leentje’ de eed had afgelegd alles over de bende te verzwijgen en nooit iemand te verraden. Dit verbond en de angst, dat de duivel hem de nek zou breken, nu hij toch bendeleden had verraden, drukten zo zwaar op hem, dat hij alles herriep. Nadat de justitie hem enigszins gekalmeerd had, gaf hij toe, dat het wel de zuivere waarheid was, zoals hij het gisteren aan de schepenen had verteld.

De Bokkerijders zijn bij deze inbraak door het oog van de naald gekropen. Door een voor hen zeer wonderlijk toeval zijn zij niet op heterdaad betrapt. Dicht bij de kerk woonde namelijk de bakker Willem Märcken, bijgenaamd de Vett. En hoewel de Bokkerijder Stas Packbier op de pijnbank te Valkenburg verklaarde, dat hij in die nacht aan de kant van de sacristie waar zij aan het inbreken waren een groot vuur had gezien, kwam hij toen niet op het idee, dat het voor de complicen gevaar kon betekenen. Dat ‘grote vuur’ was een hevige brand, die de bakoven van Willem Märcken volledig in de as legde. Zelfs bakker Willem had de Bokkerijders niet gezien, ofschoon zij onder zijn ogen de inbraak pleegden.

De kerk van Oud-Valkenburg, waar in 1760 door de Bokkerijders een inbraak werd gepleegd. Het is waarschijnlijk de enige inbraak, die de leden van de tweede bende in een kerk hebben gepleegd. De Bokkerijder ‘’t Swart Leentje’ (Leonard Didden) heeft zijn complicen tot deze diefstal aangezet.