Sicof

Al in 1852 stookte Joris Visschers in het Limburgse Beek in grote ketels stroop van appels en peren. Op die manier zorgde hij ervoor dat het overschot aan fruit van zijn land werd verwerkt in een lang houdbaar product dat op het brood kon worden gesmeerd.

Fientje Nijsten-Lemmens in gesprek met John Visschers 

John (Jan Christiaan Frederik) werd op 26 juli 1947 in Beek geboren. Hij is de oudste zoon van Ben en Els Visschers Piek en bovenal “de zesde generatie Visschers stroopstokers”.

Over de stroopfabriek “Sicof”zijn diverse artikelen geschreven in Becha o.a. in 2002. In dit gesprek staat niet de fabriek centraal. Maar de mensen die de fabriek groot maakten.

John groeide op in de Stegen op de hoek van de Visscherssteeg pal bij de fabriek, in de geur en met de geluiden van de fabriek. Zijn vader Ben (vijfde generatie) werkte met veel enthausiasme in de fabriek . Hoogstwaarschijnlijk heeft Ben hem aangestoken met het stroopvirus.

John koos in 1990 voor een baan in de stroopfabriek, nadat de aandelen waren overgedragen aan Euronatura in Parijs. John en achterneef Marcel namen het stokje over van hun vaders. Ben en Chretien konden met een gerust hart met pensioen gaan.

Na een fusie met Timson in Beesel in 1992 kwam het bedrijf in 1993 in het bezit van Graschafter Krautfabriek Josef Smitz in Meckenheim. De stroopfabriek was in goede handen. John en Marcel hielden niet alleen het familiebedrijf in stand, maar breidden het uit en waarnodig moderniseerden zij het bedrijf.  Zij droegen het bedrijf in 2008 in goede staat over aan Paul, de zoon van John.

John is zeer geinteresseerd in de geschiedenis van het bedrijf: het onstaan, de ontwikkeling van het “stroopstoken” , het drogen en conserveren van fruit. Bij gelegenheid van “150- jaar stroopstoken door de familie Visschers te Beek” bundelde John voor zijn kinderen en kleinkinderen gegevens over zijn voorvaderen. Wie waren die markante en ondernemende mannen ?

De eerste generatie

Christiaan Visschers bijgenaamd de  (grootvader) (1789-1870) was afkomstig uit Boorsheim, destijds een Vrije Heerlijkheid en thans onderdeel van de gemeente Maasmechelen in België. Het verhaal gaat, dat Christiaan in Beek kwam wonen om zich te onttrekken aan de militaire dienstplicht in het leger van Napoleon.

Op 1 februari 1818 trouwde hij met Maria Coumans (1789-1876). Het echtpaar vestigde zich in de Stegen op de hoek van de huidige Visscherssteeg. Chris de Bâ schijnt een traditionele man geweest te zijn. In “Een Leven Uitgemeten van” door P.W.H. Paulussen kunnen wij lezen: ” Omtrent de klederdracht der mannen valt niet veel bijzonders op te merken, alleen dat de blauwe kiel destijds nog erg in zwang was. Slechts de oude mannen, droegen nog lange kousen, korte broeken met doevenslag (klepbroek)  en lage schoenen. Aan de broek bij de knieën , evenals op de schoenen, waren zilveren gespen ter versiering aangebracht, de rest der kleding van die oudjes bestond uit een zwarte of van ouderdom groene rok, waarover dikwijls een blauwe kiel werd gedragen, benevens een hoge zijden hoed. Ik heb nog enige van die oude mensen gekend en wel Christiaan Visschers.

Christiaan en Maria kregen vijf kinderen, het derde en vierde kind stierven op jonge leeftijd. De voornaamste bron van bestaan was hoogstwaarschijnlijk stroopstoken. Ui een akte, opgemaakt op 5 februari 1876 door notaris van Gorkum, blijkt dat de stroopstokerij van Chris de Bâ toekomt aan de oudste zoon van het echtpaar, Joris Hubertus geb. 17 0kt. 1824. Het moet een stroopstokerij van tamelijke omvang geweest zijn, gezien het bedrag dat Joris aan zijn broers Johannes uit Waterval en Peter uit Oud- Valkenburg moest betalen: de som van 1700 gulden !

De tweede generatie

Joris trouwde op 16 oktober 1852 met Maria Hautvast uit Groot-Genhout. In de huwelijksakte staat vermeld: beroep stroopstoker. Verder blijkt uit de akte dat Willem Paulussen, hoofdonderwijzer optrad als getuige bij het huwelijk van zijn oud-leerling. De ouders van de bruidegom verklaarden: “wegens ongeletterheid hunne namen niet te kunnen teekenen”. Zo te zien was de voltrekking van het burgerlijke huwelijk voor het bruidspaar slechts een formaliteit, drie van de vier getuigen werkten in of in de nabijheid van het gemeentehuis: de gemeentebode, gemeentambtenaar en schoolmeester. De school lag achter het gemeentehuis op de Platsch. De vierde getuige was kleermaker Jean Henri Mallebranche.

Joris en Maria gaan in het ouderlijke huis in de Stegen wonen in de nabijheid van de stroopfabriek. Chris de Bâ en Maria gingen in die periode in de Dorpstraat wonen, waar hun jongste zoon Mathis overleed.

Joris was een ware ondernemer; drie jaar (in 1880) nadat hij de stokerij van zijn vader had overgenomen, kreeg hij een vergunning voor het oprichten van een stroopfabriek en fruitdrogerij in de Stegen. De fabriek zou er blijven tot 2003, uiteraard met verbouwingen en aangepast aan de ontwikkelingen die nodig waren voor een efficiënte bedrijsvoering. John vertelt dat de Germanen al siroop van valfruit maakten. Pas in de tweede helft van de negentiende eeuw werd het maken van stroop een fabrieksactiviteit. Joris Hubertus Visschers was een van de eerste fabriekanten.

Joris speelde in op de behoefte om fruit te kunnen bewaren door het bouwen van een fruitdrogerij. In die tijd bestonden er nauwelijks mogelijkheden o. fruit te bewaren gedurende de winter. Het fruit, hoofdzakelijk appels, drogen was een goede bewaarmethode. Appels werden geschild, in dunne schijfjes gesneden, met een naald en draad aan elkaar geregen en op zolder te drogen gehangen. Wanneer de “uf” droog was, werd het in een katoenen zak op een droge plek bewaard. In de winter werd de “uf” uren geweekt en daarna gekookt. De gedroogde appelschijfjes werden gebruikt als beleg voor vlaaien of als toetje na de warme maaltijd.

Joris bouwde een fruitdrogerij, een grote loods met stellages met zeven. Appels konden zo op grote schaal gedroogd worden. Joris liet vrienden en bekenden ook gebruik maken van zijn drogerij. Nu er een fruitdrogerij naast de naast de stroopfabriek was gebouwd, ontstond er vraag naar appelschillers. Er was voldoende belangstelling, jonge vrouwen uit Beek en Elsloo vulden snel de schilkamer. Het schillen van de appels en het snijden tot dunnen schijfjes gebeurde handmatig. Na enige jaren werden er kleine schilmachines aangeschaft. In een apparaat dat op een werktafel was vastgeklemd, werd de appel op twee plekken vastgezet. Eeen mes werd met een zwengel in beweging gebracht en schilde de appel die rondgedraaid werd. Of dit apparaat tijdbesparend was, vermeld de geschiedenis niet. Hoogstwaarschijnlijk was het apparaat een dunschiller, waarddor veel minder vruchtvlees verloren ging. Het snijden van de schijfjes en het verwijderen van het klokhuis gebeurde met een schilmesje.

Het was zakelijk een goede overweging van Joris om naast de stroopfabriek een fruitdrogerij te bouwen. De schillen en klokhuizen werden met de appels tot stroop verwerkt. De “katsje”, pulp, het overblijfsel na het koken en persen van het fruit, werd verkocht als veevoer aan de boeren uit de omgeving. De term duurzaam produceren was nog niet uitgevonden, maar het proces werd gerealiseerd door Joris.

De derde generatie

Jan Christiaan, de overgrootvader van John, werd geboren op 6 augustus 1853. De stroopfabriek is weg uit Beek, maar de grote bouwwerken die “Chris de Visscher” realiseerde zijn er nog !

Christiaan was de oudste zoon van Joris en Marie. Hoogstwaarschijnlijk heeft de kleine Christiaan zijn grootouders, die in de Dorpstraat woonden, vaak bezocht vanuit zijn ouderlijk his in de Stegen. Christiaan was ervan overtuigd dat hij op zijn Bâ kon rekenen, wanneer hij hulptroepen nodig had.

Christiaan kwam langs de smidse van Frusch als hij naar zijn grootouders ging. In “Een Leven Uitgemeten” herinnert de auteur zich het volgende: ” In de smidse van de Frusch, daarin was de noodstal, dit is een uit balken vervaardigd hok waarin de paarden worden opgesloten om beslagen te worden. Deze stal is aan de smidse zijde afgesloten door een houten lat en aan de buitenzijde door een losse ketting welke dient om de paarden het achteruitslaan te beletten. Deze ketting werd door de jongens weleens gebruikt als schommel. Op een achtermiddag  gingen Hendrik en ik daarheen, doch vonden de schommel ingenomen door Chris Visschers uit de Stegen. De Frusch was niet in de smidse, doch na een weinig wachten, vroegen wij: “Chris,loat os auch ins schokkelen”. Maar Chris had daarin geen zin. Wij pakten hem beet en gooiden hem op de grond. Aan schreeuwen geen gebrek, hij liep huilend weg en riep: “Ik ga het Bâ zeggen” . Wij gingen schommelen, doch na enige tijd vertrouwden wij de zaak niet en gingen op de brug bij de Kock eens kijken  en jawel bij de bocht van het voetpad langs de beek, zagen we de Bâ Christiaan, in zijn korte broek, in grote haast komen aanlopen. De schrik sloeg ons om het hart. Hendrik nam mij bij de hand en wij aan de haal, in de richting van ons huis, maar bij de brug van Heuts gekomen konden wij niet spoedig genoeg de draai halen, stoven erover heen, nog steds in draf gevolgd door de Bâ . We liepen langs de school en toen wij eens omkeken, zagen wij de Bâ in vliegende vaart de Molenstraat in stormen. menende dat hij ons uit het oog had verloren, haastten wij ons langs de beek naar huis. Daar aangekomen waren wij doodop. Moeder schrok hevig, ook zij had de Ba zien lopen en bij informatie bleek dat bij Visschers een zieke koe was en Bâ zich zo haastte, om de veearts Souren uit de Molenstraat te halen”

Als oudste zoon van Joris was het vanzelfsprekend dat Christiaan in het bedrijf van zijn vader zou gaan werken.

Joris had in Puth-Schinnen een zakenrelatie. Jan Cornelius Luijten, evenals Joris ook stroopstoker. Toen er bij Luijten een dochtertje Maria Aghata geboren werd, legde Joris samen met zijn zoon Christiaan een beleefdheidsbezoek af. Op de terugweg vroeg Joris aan zijn zoon wat hij van het kindje vond. Christiaan moet toen gezegd hebben: “Pap dat weurd mien vrouw ” Toen Aghata de lagere school verliet, bekostigde Christiaan haar studie in het internaat bij de zusters aan de Kolleberg te Sittard. Daar zocht hij haar regelmatig op, zich bij de zusters uitgevend als haar oom. Aghata leerde op school Frans. Dat zou Christiaan later goed van pas komen bij zijn handel in Wallonië.

In 1872 moest Christiaan loten voor militaire dienst. Iedere man van 20 moest zich inschrijven. Door middel van loting werd bepaald wie in dienst moest. Deze loting was een overblijfsel uit de bezetting door de Fransen. Nederlandse jongens werden toen door loting ingelijfd in het Franse leger. Tot 1898 kon iemand die ingeloot was, een vervanger (remplaçant) inhuren. Dit was een dure aangelegenheid waarvan slechts weinig jongens gebruik konden maken. Christiaan trok met enkele Beekse jongens een dienstplichtig nummer; hij zocht geen vervanger, maar ging zelf in dienst ! De Beekse jongens waren lid van de harmonie. Ze werden ingelijfd bij de stafmuziek van het 2e Regiment Infanterie te Maastricht.

Na de militaire dienst ging Christiaan weer aan de slag in het bedrijf van zijn vader. Joris overlijdt in 1896. Hij is dan al opgevolgd door Christiaan.

Huwelijk met Agatha

Als jongen van achtien jaar had hij aangekondigd dat hij met Aghata Luijten zou trouwen. Zo gebeurde het op 28 mei 1888. Toen Aghata 18 jaar geworden was, trouwde Christiaan met haar. Zij kregen 13 kinderen, vier kinderen stierven op zeer jonge leeftijd. Christiaan was een  ondernemend man, naast de stroopfabriek en de fruitdrogerij in de Stegen had hij inmiddels in de Dorpstraat een boerderij, een graan-en zaadhandel en een kruidenierswinkel. Verder verkocht hij huishoudelijke artikel, ijzerwaren en brandstof, petroleum, steenkolen en sjlamp (kolenslib) . Zijn zaadhandel stopte niet aan de Limburgse grens, maar strekte zich uit over een groot gebied in Nederland en België. Wanneer er Frans gesproken of geschreven moest worden, was Aghata zijn tolk. Uit een winkelboek 1893 blijkt dat Retera, sigarenfabriekant, steenkolen kocht bij Visschers.

Op 23 januari 2 kuipen kolen (40 liter) voor fl. 0.80, daarna nog eens 15 kuipen (40 liter) voor fl. 6,00. In de loop van het jaar worden de kuipen vervangen  door een wagen voor een bedrag van fl. 58,30. In december zijn de kolen duurder kost dan Fl. 70,50. Een groot verschil. Of zou de wagen groter geweest zijn ?

Christiaan schoonouders uit Puth-Schinnen zijn ook klant, dit blijkt uit een gevarieerde bestelling met de volgende rekening: een mat vijgen fl. 2 ,25, 4 kilo gebrande koffie fl. 4,48, een baal koffie 51.50 kilo . fl 63,18, 110 kilo bloem fl. 10,23, 60 haringen 2,25 per stuk, 4 kuipen kolen fl. 1,52. Door de verkoop van de vele producten ontstond er gebrek aan bedrijfsruimte. Christiaan maakte plannen om een groot winkelpand te bouwen aan de Dorpstraat. Om zijn plannen te kunnen realiseren had Christiaan een strookje grond van de gemeente Beek aan de Dorpstraat nodig. De strook was twintig en een halve centiare groot, de kosten fl, 100.  Na het vervullen van een aantal voorwaarden kan Christiaan aan de slag. Het nieuw te bouwen pand werd voor de bestaande boerderij gebouwd in de Dorpstraat, hoek Smedestraat. Het pand bestond uit drie verdiepingen, beneden de winkel en boven een ruime woning. Het is niet bekend wie het pand ontworpen of gebouwd heeft. Het was en is nog steeds een prachtig pand aan de huidige Burg. Janssenstraat. Een ondernemende achterkleindochter, Jeanny Diederen, van Christiaan en Aghata heeft de traditie van ondernemen voortgezet. In het pand heeft ze al jaren haar winkel “de Lapjeskat”, mode, stoffen en naaibenodigdheden. Het pand was in de vorige eeuw bekend als “de Bazaar van de Visscher”

De expansiedrift van Christiaan kende geen einde. In de loop van de tijd had hij akkers en weilanden nabij het spoor verworven. In 1917 laat hij een boerderij met fruitloods, winkel en woonhuis bouwen, pal bij de overweg aan de Stationsstraat. De winkel was het filiaal van de bazaar. de winkel kreeg veel klanten uit de Maaskant, inwoners van Stein, Meers en Elsloo konden er terecht voor hun boodschappen. Het pand is later omgebouwd tot het feestcentrum “het Kaar”

Christiaan was een doener, een man van weinig woorden. John vertelt dat zijn vader Ben als kleine jongen met zijn  grootvader met paard en sjees mee mocht gaan. Ben nam plaats naast grootvader, er werd geen woord met elkaar gewisseld. Ze reden tot buiten het dorp en kwamen bij een van de akkers. Grootvader stopte: “Jong pluk mich ein oar”Ben gaf gehoor aan de opdracht. Grootvader bekeek de aar en zij keerden huiswaarts. Christiaan wilde weten of er geoost kon worden.

John vertelt over zijn Oma (Gusta Claessen). Oma en Opa woonden aan de Dorpstraat. Het huis had de achteringang via de Smedestraat. Een zus van Oma uit Sittard zou haar komen bezoeken in Beek. Als er visite komt, hoort de gastvrouw iets bij de koffie te presenteren, dat had Gusta van haar moeder geleerd. Oma liep even naar bakkerij Marten-Schragen aan de overkant van de straat en kocht een peperkoek. Met de koek in de hand liep zij via de Smedestraat naar haar achterdeur. Christiaan zat buiten en zei: “Gus kent ut neet op ?” Dit zal de meest besproken traktatie geweest zijn in de familie van Chrétien.

De kinderen van Christiaan en Aghata

Hub trouwde met Anna Visschers van de Hoolstraat. Hub was werkzaam op de stroopfabriek. Nadat de woning aan de Stationsstraat klaar was, gingen Hub en Anna er wonen. Er waren voldoende werkzaamheden op de boerderij en het fruitbedrijf, waarddor Hub geen tijd meer had voor de Stroopfabriek. De winkel viel onder het beheer van Anna, naast de zorg voor haar kinderen.

Chrétien (Opa van John) trouwde met Gusta Claessen uit Sittard. Chrétien kreeg de dagelijkse leiding in de stroopfabriek.

Leo was gehuwd met Josephine Schols, Leo was de stroopstoker in de fabriek.

De meisjes Visschers hadden evenals hun broers het ondernemers-‘gen’ van hun ouders geërfd.

Trees trouwde met Jan Stassen uit Gebusselke. Jan was handelaar in fruit. Het echtpaar woonde tegenover de kerk waar Trees een filiaal opende van het kruideniersbedrijf: Pieters-Theeuwen. Christiaan sterft in 1935, hij is dan 82 jaar oud. Na het overlijden van haar man gaat Aghata wonen bij haar dochter Trees.

Inetermezzo: Op 5 okt. 1942 vond het bombardement op de Staatsmijn Maurits plaats, een groot aantal brandbommen kwam in Beek rondom de kerk terecht. Aan weerkanten van het pand Stassen, in drogisterij ‘De Salamander’ en bakkerij Frusch woedde  hevige brand. Jan Stassen ontdekte een beginnende brand in de winkel. Er was vrijwel geen druk op het water wegens de vele bluspogingen. Jan bedacht zich geen moment. Hij sloeg de hals van de in voorraad zijnde flessen azijn en wist met de azijn de kleine brand in hun huis te voorkomen.

Truuke trouwde met Louis Stassen, een broer van Jan. Louis was onderwijzer; daarnaast was hij dirigent van verschillende harmonieën in de omgeving. Truuke bleef niet stil zitten, maar opende met succes een schoenwinkel.

Mien leerde Mathieu Albert uit Graetheide kennen en trouwde enkele jaren later met hem. Mathieu was fruithandelaar en samen met Mien nam hij een gedeelte van de bazaar over en opende de manufacturenwinkel ‘De Wolbaal’. Naast de Wolbaal begonnen ze met succes een meubelhandel in de loods in de Smedestraat. Mien en Mathieu kregen de volle portie tijdens het bombardement op 5 oktober. De loods brandde totaal uit. Mathieu was een autoliefhebber. In de oorlog werden de auto’s door de bezetter gevordert. Hij had de auto achter een hoeveelheid meubels verstopt. het was onmogelijk om de auto uit de brand te halen. Toen wij, schoolkinderen, na het bombardement naar de resten gingen kijken, maakte het geraamte van de auto grote indruk op ons.

Marie trouwde met Diederen, Hij had een grote boerderij Op ’t Rooth bij Margraten. Het bedrijf en het gezin groeiden. Regelmatig kwam het gezin met paard en een vol rijtuig, met vader, moeder en zes jongens, naar Beek op familiebezoek. Op een fatale dag in 1928 kwam het paard met sjees aan op de boerderij. Diederen zat dood in de sjees. Marie verhuisde met haar jongens naar een bovenhuis van de bazaar in Beek, waar dochter Jeanne geboren werd.

Christine verhuisde .

Martha trouwde met Versteghen uit Maastricht. Martha werkte met haar man in hun groot-en detailhandel in porcelein.

Christiaan voelde zich als oudste zoon van Joris verantwoordelijk voor de familie. Het is niet bekend waarom twee broers niet kozen voor de stroopfabriek, waar toch voldoende werk was. Ze werden mijnwerker.  De mijn Maurits was in ontwikkeling.  Er was veel vraag naar personeel voor het ondergrondse, zware werk, waar hoog loon tegenover stond. Christiaan liet in Elsloo voor elk van de broers een huis bouwen. De schoonzussen van Christiaan vonden werk in de schilkamer. Zo bleef er toch een verbondenheid met de stroop!

Na het overlijden van zijn broer en schoonzus in Oensel nam hij de zorg van zijn nichtjes Marieke, Leonie en Jeanne op zich. Het moet een enorme impact gehad hebben op de meisjes die hun ouderlijke huis moesten verlaten en door hun oom op een internaat geplaatst werden.  Christiaan was 70 jaar, en hoogstwaarschijnlijk  voelden hij en Aghata zich te oud om de meisjes in hun huis te nemen.

Marieke en Leonie gingen naar Landbouwhuishoudschool te Posterholt. Uit een rapport van het schooljaar 1923/24, in bezit van haar zoon Jan, blijkt dat Marieke zeer goed kon leren.  Ze haalde hoge punten voor een uitgebreid vakkenpakket, ze werd echter geen lerares. Na haar opleiding in Posterholt, werkte Marieke enkele jaren in de winkel en het huishouden van haar oom, waarna ze trouwde met Jacques Gelissen landbouwer en veehandelaar uit Beek.

Leonie werd landbouw-en huishoudlerares. Ze trok door heel Limburg om kooklessen en voedingsinformatielessen te geven. Ze was een specialiste in het maken van heerijke puddingen.

Jeanne de jongste dochter ging naar de zuster Franciscanessen te Valkenburg, Zij werd onderwijzeres. Tot haar pensioen heeft ze les gegeven aan een school in Heerlen. De vakanties brachten de meisjes door bij hun oom en tante.

Marieke, Leonie en Jeanne kochten een huis in de Proosdijstraat, waar Leonie en Jeanne tot hun overlijden zouden blijven wonen.

Leonie, bekend onder de naam ’tant Nien’ en Jeanne hebben samen bij een langdurige ziekte en na het overlijden van zus Marieke, hun zwager jaren bijgestaan met de zorg voor zijn zes kinderen.

De boerderij in Oensel werd door nonk Christiaan verhuurd. Hij zorgde goed voor de bezittingen van zijn nichtjes.

DE VIERDE GENERATIE

In 1929 droeg Christiaan zijn bedrijf over aan Hub, Chrétien en aan schoonzoon Matthieu Alberti.

De fabriek werd voortgezet onder de naam SICOF (siroop/conserven). Hub eb Matthieu zetten hun eigen bedrijf voort en Chrétien nam de dagelijkse leiding in de fabriek op zich.

Vijfde generatie

Ben (zoon van Chrétien), en Chrétien (zoon van Hub) en José Alberti (dochter van Mien en Matthieu) namen de Sicof over toen de vaders met pensioen gingen.

Met de zesde generatie John en Marcel begon ons verhaal. 

De zevende generatie werkt niet meer in Beek, de ‘sjroap’ verhuisde naar Beesel.